ECLI:NL:RBDHA:2022:291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
NL21.5478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 12 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 29 oktober 2019 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals vastgelegd in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft verweerder op 19 mei 2020 en 27 oktober 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestellingen prematuur waren, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Bovendien was de laatste datum voor het indienen van een ingebrekestelling op 10 juli 2020, en de ingebrekestelling van 27 oktober 2020 viel na deze datum. Hierdoor is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5478

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. B. Manawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 12 april 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Eiser heeft op 29 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder in beginsel op 29 april 2020 een beslissing had moeten nemen.
4. Als vaststaand geldt inmiddels dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte procedures. Deze overmacht schortte de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig op, tot 29 juni 2020 [1] . Vóór het eindigen van de beslistermijn is het WBV [2] 2020/12 in werking getreden. Hiermee maakte verweerder, conform de Procedurerichtlijn [3] , gebruik van zijn bevoegdheid op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 om de beslistermijn met zes maanden te verlengen [4] . Als gevolg hiervan had verweerder tot en met 29 december 2020 de tijd om op de aanvraag te beslissen.
5. Eiser heeft verweerder op 19 mei 2020 en 27 oktober 2020 in gebreke gesteld. Op het moment van de ingebrekestellingen was de beslistermijn nog niet verstreken, zodat beide ingebrekestellingen prematuur zijn. Daarbij komt dat de Tijdelijke wet opschorting Dwangsommen IND [5] op 11 juli 2020 in werking is getreden. De laatste datum waarop het mogelijk was om een ingebrekestelling in te dienen was 10 juli 2020. De ingebrekestelling van 27 oktober 2020 dateert van na 10 juli 2020. Het beroep is ook hierom kennelijk niet-ontvankelijk. Dit betekent dat op het moment van het instellen van het beroep niet werd voldaan aan de twee voorwaarden waaraan op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb moet zijn voldaan voordat beroep kan worden ingesteld.
6. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
2.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000; Staatscourant 2020, 26964.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
4.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3020.
5.een tijdelijke wet tot opschorting van regels omtrent dwangsommen en het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen op een asielaanvraag