In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werknemer en Ryberg B.V. De werknemer had verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 28 juli 2021 was gegeven, en om betaling van achterstallig loon, schadevergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet te prematuur was, gezien het advies van de bedrijfsarts en de omstandigheden rondom het ontslag. De werknemer was op 2 juni 2021 tijdelijk geschorst en had zich op 16 juni 2021 ziek gemeld. De bedrijfsarts had geadviseerd om eerst in gesprek te gaan over werkgerelateerde knelpunten voordat tot ontslag werd overgegaan. De kantonrechter oordeelde dat Ryberg onvoldoende had gedaan om de verhoudingen te normaliseren en dat het ontslag daarom niet kon standhouden. De rechter heeft Ryberg veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, een schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding, en heeft de proceskosten aan de zijde van de werknemer toegewezen. Het verzoek van Ryberg tot een gefixeerde schadevergoeding werd afgewezen.