ECLI:NL:RBDHA:2022:2900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
NL21.19588 en NL21.19590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van opvolgende asielaanvragen van staatloze Palestijnen met betrekking tot terugkeer naar Saoedi-Arabië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de opvolgende asielaanvragen van eisers, staatloze Palestijnen, die niet konden terugkeren naar Saoedi-Arabië. De rechtbank heeft de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op basis van eerdere besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd gesteld dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling van de asielaanvragen. De eisers hadden eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vraag of eisers feitelijk toegang krijgen tot Saoedi-Arabië geen rol speelt in de asielprocedure, en dat de eerdere besluiten in rechte vaststaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de informatie over de terugkeermogelijkheden van eisers, die na de eerdere besluiten was verkregen, niet leidde tot een aanzienlijke kans op internationale bescherming. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.19588 en NL21.19590

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer 1] , eiser

[naam 2], V-nummer: [nummer 2] , eiseres
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 3], V-nummer: [nummer 3]
[naam 4], V-nummer: [nummer 4]
[naam 5], V-nummer: [nummer 5]
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 15 december 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL21.19589 en NL21.19591, op 9 februari 2022 op zitting behandeld te Breda. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen F.S.G. Stanley. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het dossier van de DT&V [1] toe te voegen aan het digitale dossier en daarbij een schriftelijke toelichting te geven.
Op 10 februari 2022 heeft verweerder het dossier van de DT&V toegevoegd aan het digitale dossier.
Bij brief van 13 februari 2022 heeft eiser een reactie ingediend.
Op 3 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser en eiseres zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] . Hun kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 3] , [geboortedatum 4] en [geboortedatum 5] . Zij zijn staatloze Palestijnen.
2. Op 28 mei 2019 hebben eisers voor het eerst asielaanvragen ingediend in Nederland. Verweerder heeft Saoedi-Arabië aangemerkt als de gebruikelijke verblijfplaats van eisers en daarom hun asielrelazen getoetst aan de situatie in Saoedi-Arabië. Bij twee afzonderlijke besluiten van 19 juli 2020 en 20 juli 2020 heeft verweerder de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [2] , omdat eisers alleen aangelegenheden aan de orde hebben gesteld die niet ter zake doen voor de vraag of zij in aanmerking komen voor een asielvergunning. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft bij uitspraak van 22 december 2020 de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. [3] Die uitspraak is bevestigd door de Afdeling [4] bij uitspraak van 19 januari 2021. [5] Bij uitspraak van 4 maart 2021 heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzet van eisers tegen de uitspraak van 19 januari 2021. [6] Een door eisers ingediend verzoek om herziening is door de Afdeling afgewezen bij afzonderlijke uitspraak van 4 maart 2021. [7]
3. Op 6 mei 2021 hebben eisers opvolgende asielaanvragen ingediend. Aan deze aanvragen hebben eisers ten grondslag gelegd dat zij niet kunnen terugkeren naar Saoedi-Arabië.
4. Verweerder heeft de aanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat sprake is van opvolgende aanvragen waaraan eisers geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft overwogen dat tijdens de vorige procedure in rechte is komen vast te staan dat de vraag of eisers toegang krijgen tot Saoedi-Arabië geen rol speelt bij de beoordeling of aanspraak kan worden gemaakt op een verblijfsvergunning asiel. Uit de terugkeerbesluiten, die onderdeel zijn van de besluiten van 19 en 20 juli 2020, blijkt dat Saoedi-Arabië het land is waar eisers naar dienen terug te keren. De brief van DT&V valt buiten de asieltoets. Onverminderd het vorenstaande heeft verweerder verder overwogen dat conform de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021 [8] uit de terugkeerbesluiten ondubbelzinnig blijkt dat Saoedi-Arabië het land van terugkeer is en dat in rechte vaststaat dat de vraag of eisers kunnen terugkeren naar Libanon niet voor ligt. Er is daarom geen aanleiding om de terugkeerbesluiten te herzien. De bezwaren tegen de terugkeerbesluiten zijn in de vorige procedure betrokken bij de beoordeling en hebben niet tot een ander oordeel geleid. In het geval van eisers hoeft er geen nader onderzoek naar de mogelijkheden tot terugkeer te worden verricht.
5. Eisers voeren daartegen het volgende aan. Eisers hebben samengewerkt met de DT&V, maar gebleken is dat terugkeer naar Saoedi-Arabië niet mogelijk is. De aan hen opgelegde terugkeerverplichting is dan ook uitgevoerd. Het is onjuist en onredelijk dat verweerder vasthoudt aan het opgelegde inreisverbod, nu eisers niet kunnen terugkeren. De terugkeerbesluiten vermelden, in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, geen land van terugkeer. De terugkeerbesluiten moeten daarom worden herzien en gerepareerd worden door daarin expliciet Saoedi-Arabië te vermelden. Door de onduidelijkheid in de terugkeerbesluiten over het land van terugkeer heeft de DT&V gewerkt aan een gedwongen vertrek van eisers naar Libanon. De asielgronden voor Libanon zijn echter niet beoordeeld door verweerder. Nu de terugkeerbesluiten zijn opgelegd zonder dat verweerder zich ervan heeft overtuigd dat terugkeer tot Saoedi-Arabië mogelijk is, is er sprake van strijd met het arrest TQ. [9] Daarnaast zijn de terugkeerbesluiten opgelegd zonder dat deze worden geëffectueerd. Dat maakt dat feitelijk een gedoogconstructie is ontstaan. De onmogelijkheid van vertrek is daarom wel onderdeel van de asielprocedure. Tot slot hebben eisers ter zitting, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 8 november 2021, [10] aangevoerd dat Saoedi-Arabië niet langer als gebruikelijke verblijfplaats van eisers kan worden beschouwd, aangezien eisers geen toegang meer krijgen tot dit land.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat de besluiten van 19 juli 2020 en 20 juli 2020 in rechte vaststaan. Deze besluiten gelden tevens als terugkeerbesluiten. Het oordeel van verweerder dat Saoedi-Arabië het land is van de gebruikelijke verblijfplaats van eisers en dat de vraag of eisers feitelijk toegang tot Saoedi-Arabië zullen krijgen geen rol in de asielprocedure, heeft de rechterlijke toets doorstaan en is onherroepelijk geworden.
7. Het Hof [11] heeft bepaald in de zaak L.H. tegen Nederland dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder moet maken, bestaat uit twee stappen. [12] De eerste stap is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. De eerste fase is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale
bescherming. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan de tweede fase. De tweede fase is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Aan beide ontvankelijkheidsvereisten zoals genoemd in de eerste en tweede fase moet zijn voldaan, maar het Hof benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten. Als aan de vereisten is voldaan, moet verweerder overgaan tot de tweede stap. Die houdt in dat de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk wordt beoordeeld. [13]
8. De rechtbank stelt vast dat is dat voldaan is aan het vereiste uit de eerste fase van de eerste stap. De informatie over de terugkeermogelijkheden van eisers dateert van na de besluiten in de vorige procedure en maakte dus geen onderdeel uit van de vorige procedure. Er is dan ook sprake van een nieuw element of bevinding.
9. De door eisers overgelegde informatie over hun terugkeer naar Saoedi-Arabië maakt de kans op internationale bescherming echter niet aanzienlijk groter, nu verweerder terecht heeft overwogen dat de vraag of eisers feitelijk toegang krijgen tot Saoedi-Arabië geen betekenis heeft in het kader van de asielprocedure. Er is daarom niet voldaan aan het vereiste uit de tweede fase van de eerste stap. Indien eisers van mening zijn dat zij Nederland buiten hun schuld niet kunnen verlaten, kunnen zij een daartoe strekkende aanvraag indienen. De feitelijke toegang en de inspanningen die eisers in dit kader moeten verrichten en hebben verricht, zullen bij de beoordeling van die aanvraag worden betrokken.
10. Het beroep van eisers op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, slaagt niet. Die uitspraak ziet namelijk niet op een vergelijkbaar geval, nu het in die zaak niet ging om een opvolgende asielaanvraag en ter beoordeling stond of een land (Oekraïne) kon worden beschouwd als een veilig derde land.
11. Tot slot worden eisers niet gevolgd in hun stelling dat de terugkeerbesluiten onrechtmatig zijn wegens strijd met de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021 en het arrest TQ. Hoewel in de terugkeerbesluiten niet expliciet staat naar welk land eisers geacht worden terug te keren, was ondubbelzinnig duidelijk welk land dit betreft. In de motivering van de besluiten van 19 en 20 juli 2020 staat namelijk dat Saoedi-Arabië de gebruikelijke verblijfplaats is van eisers en dat is beoordeeld of het voor eisers veilig is om terug te keren naar Saoedi-Arabië. Daarnaast is geen sprake van een gedoogsituatie zoals bedoeld in het arrest TQ, nu terugkeerbesluiten zijn uitgevaardigd en duidelijkheid is verschaft over de verplichting voor eisers om de Europese Unie te verlaten.
12. De aanvragen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dienst Terugkeer en Vertrek.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zaaknummers NL20.14306 en NL20.14308.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zaaknummers 202007099/1/V2 en 202007099/2/V2.
6.Zaaknummer 202007099/3/V2.
7.Zaaknummer 202100932/1/V2.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
11.Hof van Justitie van de Europese Unie.
12.Arrest van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
13.Zie in dezelfde zin: de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.