ECLI:NL:RBDHA:2022:2824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/6309 en AWB 20/9437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluiten en verblijfsrecht in België van een Servische eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de terugkeerbesluiten van een Servische eiser die in Nederland verblijft. De eiser had beroep ingesteld tegen twee terugkeerbesluiten die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren genomen. Het eerste besluit, gedateerd op 8 augustus 2020, gaf de eiser een vertrektermijn van 28 dagen, terwijl het tweede besluit, van 16 december 2020, een onmiddellijke vertrektermijn en een inreisverbod voor twee jaar oplegde. De eiser stelde dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was, omdat hij een lopende verblijfsprocedure had in België en zijn gezin daar woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning in België en dat de door hem overgelegde documenten niet voldoende bewijs boden voor zijn verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen bevel tot terugkeer naar België had opgelegd en dat het beroep van de eiser ongegrond was. Wel werd er een zorgvuldigheidsgebrek geconstateerd in de procedure, wat leidde tot een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en stelde de proceskosten vast op € 759,- voor de rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/6309 en AWB 20/9437

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen uitgevaardigd.
Bij besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft twee afzonderlijke verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 december 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De termijn voor het doen van uitspraak is tweemaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Servische nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft bij bestreden besluit 1 aan eiser op grond van artikel 62 van de Vw [1] een terugkeerbesluit naar Servië uitgevaardigd, waarbij hem is aangezegd dat hij de Europese Unie binnen 28 dagen moet verlaten omdat niet is gebleken dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder opnieuw aan eiser een terugkeerbesluit naar Servië uitgevaardigd, waarbij hem is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten. Omdat aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn is uitgevaardigd, is hem op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten aanzien van bestreden besluit 1(AWB 20/6309)
4. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, omdat hij een lopende verblijfsprocedure heeft in België. Eiser heeft daarbij verwezen naar een brief van zijn Belgische advocaat van 28 juli 2016. Verder stelt eiser dat verweerder had moeten volstaan met een bevel op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. [2] Het gezin van eiser woont in België. Hij kan daarom niet verplicht worden om de Europese Unie te verlaten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser de geboorteakte van zijn dochter overgelegd.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit 1 navraag heeft gedaan bij de Belgische politie naar de verblijfsstatus van eiser in België. Daaruit is gebleken dat eiser niet in het bezit is van een door België afgegeven geldige verblijfsvergunning of een andere toestemming tot verblijf in België. De door eiser overgelegde brief van de Belgische advocaat geeft slechts aan dat er een verzoek tot regularisatie is ingediend, maar is geen bewijs van toestemming tot verblijf. Verweerder heeft daarom terecht geen bevel tot terugkeer naar België op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn opgelegd.
6. De enkele stelling van eiser dat zijn gezin in België woont, maakt niet dat het terugkeerbesluit onterecht is opgelegd. Verder toont de geboorteakte van zijn dochter enkel aan dat zij in Brussel is geboren, niet dat zij daar nog steeds verblijft of daar verblijfsrecht heeft.
7. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van bestreden besluit 2 (AWB 20/9437)
8. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod onrechtmatig zijn. Hij heeft sinds het terugkeerbesluit van 8 augustus 2020 een nieuwe aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning ingediend in België. Op grond daarvan heeft hij rechtmatig verblijf. Eiser heeft hierbij een kopie van zijn aanvraag van 7 oktober 2020 overgelegd, met een begeleidende brief van zijn Belgische advocaat. Verweerder had opnieuw navraag naar zijn verblijfsrecht moeten doen bij de Belgische autoriteiten. Het bestreden besluit 2 is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder had kunnen volstaan met een bevel op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het gezin van eiser woont in België. Hij kan daarom niet verplicht worden om de Europese Unie te verlaten.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit 2 slechts heeft verwezen naar het eerdere terugkeerbesluit van 8 augustus 2020 en niet opnieuw navraag heeft gedaan bij de Belgische autoriteiten naar de verblijfsstatus van eiser. Hoewel niet lange tijd verstreken was, kon niet worden uitgesloten dat eiser in de tussentijd alsnog verblijfsrecht in België had gekregen. Verweerder heeft derhalve ten onrechte dit onderzoek nagelaten, hetgeen verweerder ter zitting heeft erkend. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.
10. Ter zitting is gebleken dat verweerder op 10 december 2021 alsnog navraag heeft gedaan bij de Belgische autoriteiten. Hieruit is gebleken dat eiser inderdaad op 7 oktober 2020 in België een aanvraag tot verblijf heeft ingediend. Van een verblijfsrecht in België is evenwel geen sprake. Verweerder heeft derhalve wederom terecht geen bevel tot terugkeer naar België op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn opgelegd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [3] te passeren. Niet is gebleken dat eiser door het zorgvuldigheidsgebrek is benadeeld. Verweerder heeft terecht een tweede terugkeerbesluit met een onmiddellijk vertrektermijn opgelegd, nu eiser niet aan het eerdere terugkeerbesluit van 8 augustus 2020 gevolg heeft gegeven. Dit brengt met zich dat vervolgens terecht een inreisverbod voor de duur van twee jaren is uitgevaardigd. [4] De enkele niet onderbouwde stelling dat eiser gezinsleven moet onderhouden met zijn gezin in België is onvoldoende om van de uitvaardiging van een inreisverbod af te zien. [5]
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gelet op het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond (AWB 20/6309);
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond (AWB 20/9437);
- veroordeelt verweerder inzake het beroep tegen het bestreden besluit 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,- (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, op 21 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
5.Zoals bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw.