ECLI:NL:RBDHA:2022:2823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
C/09/601427 / HA ZA 20-1029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake collectieve actie van MarktOnderzoekAssociatie.nl tegen de Staat der Nederlanden over de werkzaamheden van het Centraal Bureau voor de Statistiek

Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak van MarktOnderzoekAssociatie.nl (MOA) tegen de Staat der Nederlanden en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deze uitspraak volgt op een eerder tussenvonnis van 9 februari 2022, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de collectieve vordering van MOA voldoet aan de eisen van artikel 1018c lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en dat MOA als exclusief belangenbehartiger is aangewezen. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank partijen gevraagd om zich uit te laten over de praktische invulling van de voorschriften die aan de aanwijzing van MOA zijn verbonden.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de noodzaak besproken van het plaatsen van het tussenvonnis op internet en de omschrijving van de ‘nauw omschreven groep’ van personen wier belangen door MOA worden behartigd. MOA heeft verzocht om het tussenvonnis op haar website te plaatsen, wat door de rechtbank is goedgekeurd. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan MOA om een advertentie te plaatsen in een landelijk dagblad, waarin de collectieve actie wordt aangekondigd.

Daarnaast heeft de rechtbank de termijn voor het beproeven van een schikking vastgesteld op twee weken, te rekenen vanaf de dag na het wijzen van dit tussenvonnis. De rechtbank heeft verder bepaald dat MOA van dit vonnis aantekening moet maken in het centraal register voor collectieve vorderingen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en verdere stappen zullen volgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/601427 / HA ZA 20-1029
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
MARKTONDERZOEKASSOCIATIE.NLte Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M. Kuijper te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.H. Pijnacker Hordijk te Den Haag,
en
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEKte Den Haag,
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde,
advocaat mr. M.J. de Meij te Amsterdam.
Partijen zullen hierna MOA, de Staat en het CBS worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022;
  • de akte inzake praktische invulling van voorschriften rol exclusieve belangenbehartiger van MOA;
  • de antwoordakte inzake praktische invulling van voorschriften van de Staat;
  • het B16-formulier tot referte van het CBS.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 9 februari 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat de collectieve vordering van MOA voldoet aan de eisen van artikel 1018c lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en dat MOA ontvankelijk is in haar vordering tegen de Staat. Daarnaast heeft de rechtbank MOA op grond van artikel 1018e lid 1 Rv aangewezen als exclusief belangenbehartiger. Artikel 1018f Rv verbindt aan de aanwijzing van MOA als exclusief belangenbehartiger een aantal voorschriften. In het tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de praktische invulling van die voorschriften, voordat de rechtbank die voorschriften, voor zover nodig, zal concretiseren. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt, waarbij het CBS heeft meegedeeld dat zij zich zal refereren aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.
Het eerste punt waarover partijen zich dienden uit te laten is de vraag of het tussenvonnis (en eventueel een vertaling daarvan in een of meer andere talen dan de Nederlandse taal) op de voet van artikel 1018f lid 2 Rv op een of meer internetadressen moet worden geplaatst.
2.3.
MOA heeft de rechtbank verzocht het tussenvonnis beschikbaar te stellen op haar eigen website door middel van een link naar het in het centraal register voor collectieve vorderingen aangetekende tussenvonnis, nu praktisch alle rechthebbenden op het gebied van
marketing insights, onderzoek en
analyticsworden vertegenwoordigd door MOA. Volgens MOA is er geen aanleiding voor plaatsing op andere internetadressen en evenmin voor vertalingen omdat het geschil ziet op de Nederlandse rechtssfeer. De Staat kan zich hierin vinden. Gelet hierop zal de rechtbank het voorstel van MOA volgen.
2.4.
De rechtbank heeft partijen verder verzocht zich uit te laten over de omschrijving van de ‘nauw omschreven groep’ en de betekenis van de opt-outregeling voor de collectieve vordering van MOA (artikel 1018f lid 1 Rv) en over de vraag in hoeverre de achterban van MOA bestaat uit “bekende personen” wier belangen zij in deze collectieve vordering behartigt en die dus bij “gewone brief” kunnen worden aangeschreven (artikel 1018f lid 3 Rv).
2.5.
MOA stelt dat een omschrijving van de ‘nauw omschreven groep’ en het aanschrijven van “bekende personen” achterwege kan blijven, omdat de onderhavige procedure een wetgevingsgeding is met een principiële vraag over de (on)verbindendheid van regelgeving en het de vraag is in hoeverre men c.q. een nauw omschreven groep personen zich überhaupt zou kunnen bevrijden van de gevolgen van een eventuele door de rechtbank uitgesproken verklaring tot onverbindendheid. MOA refereert zich daarom aan het oordeel van de rechtbank.
2.6.
De rechtbank is, met de Staat, van oordeel dat het ook in dit geval aangewezen is om een omschrijving te geven van de ‘nauw omschreven groep’ van personen die aan de uitspraak gebonden zullen zijn. Voorkomen moet worden dat, als de vorderingen van MOA worden afgewezen, personen uit de achterban van MOA een soortgelijke (individuele) vordering kunnen instellen omdat onduidelijk is of zij gebonden zijn aan de uitspraak in de collectieve procedure. De vordering van MOA beoogt de onverbindendverklaring van regelgeving. Een afwijzend vonnis heeft dan werking voor de nauw omschreven groep / achterban van MOA. MOA roept echter terecht de vraag op in hoeverre men zich überhaupt kan bevrijden van een (toewijzend) vonnis dat leidt tot de onverbindendheid van regelgeving. Met het oog daarop heeft de rechtbank de tekstvoorstellen uit het tussenvonnis op het punt van gebondenheid en bevrijding aangepast, zoals hierna volgt. De rechtbank acht de in het tussenvonnis gehanteerde omschrijving van de achterban van MOA, te weten “ondernemingen en instanties op het gebied van
marketing insights, onderzoek en
analytics”, een voldoende nauwkeurige omschrijving van de nauw omschreven groep. Deze omschrijving zal worden toegevoegd aan de in het tussenvonnis voorgestelde advertentietekst en de tekst voor publicatie op de website van de rechtbank Den Haag en/of het centrale register voor collectieve vorderingen. Uit artikel 1018f lid 2 Rv volgt dat, nu in dit vonnis een omschrijving wordt gegeven van de nauw omschreven groep personen, MOA op haar website niet alleen het tussenvonnis van 9 februari 2022 maar ook dit tussenvonnis moet plaatsen.
2.7.
De rechtbank overweegt in dit verband verder dat, gelet op de plaatsing van het tussenvonnis en dit vonnis op de website van MOA en de aankondiging in een landelijk dagblad, geen aanleiding bestaat om MOA op te dragen ook nog bij gewone brief mededeling te doen van haar aanwijzing als exclusief belangenbehartiger, de collectieve vordering en de nauw omschreven groep aan de bekende personen wier belangen zij in deze collectieve vordering behartigt.
2.8.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis enkele tekstvoorstellen gedaan voor een advertentie in een landelijk dagblad en voor de website van de rechtbank Den Haag en/of het centraal register voor collectieve vorderingen, dit ter uitvoering van het bepaalde in artikel 1018f lid 3 Rv, en partijen verzocht zich uit te laten over die tekstvoorstellen en de landelijke dagbladen waarin de advertentie geplaatst zou moeten worden.
2.9.
MOA is het eens met de voorgestelde teksten. Zij heeft de rechtbank voorgesteld de advertentie te plaatsen in
Het Paroolen vanuit kostenoogpunt te volstaan met een advertentie in één landelijk dagblad. de Staat kan zich vinden in de voorgestelde teksten, met de opmerking dat de tekst op het punt van de omschrijving van de nauw omschreven groep moet worden aangevuld. De Staat heeft daarbij nog opgemerkt er geen bezwaar tegen te hebben dat publicatie in het landelijk dagblad achterwege blijkt en wordt volstaan met publicatie op internet.
2.10.
Nu publicatie in een landelijk dagblad een dwingend voorschrift is, kan niet worden volstaan met de aankondiging op de website van MOA. Wel biedt de wet de mogelijkheid om de aankondiging te beperken tot één landelijk dagblad. Nu beide partijen het erover eens zijn dat publicatie in één landelijk dagblad voldoende is en zij het ook eens zijn over welk landelijk dagblad dat moet worden, zal de rechtbank MOA opdragen om zorg te dragen voor publicatie van de volgende tekst in
Het Parool:
“Collectieve actie van de vereniging MarktOnderzoekAssociatie.nl tegen de Staat inzake de werkzaamheden van het Centraal bureau voor de statistiek (CBS).
De vereniging MarktOnderzoekAssociatie.nl (ook genoemd: MOA, Center for Information Based Decision Making & Marketing Research) voert bij de rechtbank Den Haag een procedure tegen de Staat der Nederlanden over de (on)rechtmatigheid van de Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 19 april 2020, nr. WJZ/19207030, houdende regels over werkzaamheden die het Centraal bureau voor de statistiek voor derden verricht (Regeling werkzaamheden derden CBS), en de Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 19 april 2020, nr. WJZ/19207028, met betrekking tot de taakuitoefening van het Centraal bureau voor de statistiek (Beleidsregel taakuitoefening CBS). MOA behartigt in deze procedure de belangen van ondernemingen en instanties op het gebied van
marketing insights, onderzoek en
analytics. Wilt u over deze procedure meer informatie, kijk dan op www.moa.nl.
Wilt u niet dat ook uw belangen of de belangen van uw onderneming in deze procedure worden behartigd, of hebt u geen woonplaats of verblijf in Nederland of is uw onderneming niet in Nederland gevestigd, maar wilt u juist wel dat ook uw belangen of de belangen van uw onderneming worden behartigd, kijk dan op, www.rechtspraak.nl voor meer informatie en stuur vervolgens een bericht aan de Rechtbank Den Haag, Team Handel, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Vermeld daarin dat uw verzoek betrekking heeft op zaak/rolnummer C/09/601427 / HA ZA 20-1029 (MarktOnderzoekAssociatie.nl). U kunt dit doen tot en met 1 juni 2022.”
2.11.
De rechtbank zal de volgende tekst plaatsen op de website van de rechtbank Den Haag (onderdeel van www.rechtspraak.nl) en/of het centraal register voor collectieve vorderingen:

Collectieve actie van de vereniging MarktOnderzoekAssociatie.nl tegen de Staat inzake de werkzaamheden van het Centraal bureau voor de statistiek (CBS).
De vereniging MarktOnderzoekAssociatie.nl (ook genoemd: MOA, Center for Information Based Decision Making & Marketing Research) voert bij de rechtbank Den Haag een procedure tegen de Staat der Nederlanden over de (on)rechtmatigheid van de Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 19 april 2020, nr. WJZ/19207030, houdende regels over werkzaamheden die het Centraal bureau voor de statistiek voor derden verricht (Regeling werkzaamheden derden CBS), en de Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 19 april 2020, nr. WJZ/19207028, met betrekking tot de taakuitoefening van het Centraal bureau voor de statistiek (Beleidsregel taakuitoefening CBS). Dit heet een “collectieve actie”. De genoemde vereniging is door de rechtbank aangewezen als exclusieve belangenbehartiger.
Wilt u over deze collectieve actie meer informatie, kijk dan ook www.moa.nl. De volledige dagvaarding in deze zaak leest u
hier.
Niet meedoen of juist wel meedoen
Als u behoort tot de groep van personen of ondernemingen en instanties op het gebied van
marketing insights,onderzoek en
analyticsvoor wie de vereniging MarktOnderzoekAssociatie.nl opkomt en u vindt het goed dat deze vereniging ook uw belangen behartigt, dan hoeft u niets te doen.
Als u niet wilt dat ook uw belangen in deze procedure worden behartigd (bijvoorbeeld omdat u hiervoor zelf een procedure wilt voeren), dan kunt u dat aan de rechtbank kenbaar maken.
Als u geen woonplaats of verblijf in Nederland hebt of uw onderneming niet in Nederland is gevestigd, heeft de collectieve actie geen betrekking op uw belangen. Dat is alleen anders als u kenbaar maakt dat u wilt dat de vereniging ook voor uw belangen optreedt.
Wilt u niet dat ook uw belangen of de belangen van uw onderneming in deze procedure worden behartigd, of hebt u geen woonplaats of verblijf in Nederland of is uw onderneming niet in Nederland gevestigd, maar wil u juist wel dat ook uw belangen of de belangen van uw onderneming worden behartigd, stuur dan een brief aan de Rechtbank Den Haag, Team Handel, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. U kunt dit doen tot en met 1 juni 2022.
U kunt de volgende teksten gebruiken:
“Ik wil niet dat in de collectieve actie van de vereniging MarktOnderzoekAssociatie.nl (zaak/rolnummer C/09/601427 / HA ZA 20-1029) mijn belangen worden behartigd.”
OF
“Ik heb geen woonplaats of verblijf in Nederland, maar stem ermee in dat de collectieve actie van de vereniging MarktOnderzoekAssociatie.nl (zaak/rolnummer C/09/601427 / HA ZA 20-1029) ook mijn belangen worden behartigd.”
2.12.
De rechtbank heeft partijen verder verzocht zich uit te laten over het nut en de noodzaak van het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking als bedoeld in artikel 1018g Rv. MOA ziet geen aanleiding voor het stellen van een termijn, omdat het een principieel geschil betreft over de (on)verbindendheid van regelgeving en een eerdere poging om in overleg te treden met de Staat is mislukt. Nu de wet het stellen van een termijn lijkt voor te schrijven, verzoekt MOA een korte termijn van twee weken te stellen. De Staat is het daar mee eens. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van MOA toewijzen en bepalen dat de termijn van twee weken aanvangt de dag na het wijzen van dit tussenvonnis.
2.13.
Ten slotte heeft de rechtbank MOA verzocht om mee te delen of zij behoefte heeft aan het aanvullen van de gronden van de vordering als bedoeld in artikel 1018g Rv. MOA heeft daarop laten weten dat zij hieraan geen behoefte heeft. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om MOA de gelegenheid te geven de gronden van haar vordering aan te vullen.
2.14.
De rechtbank draagt MOA op van dit vonnis aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen.
2.15.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd behoren ondernemingen en instanties op het gebied van
marketing insights, onderzoek en
analytics;
3.2.
draagt MOA op het tussenvonnis van 9 februari 2022 en het onderhavige tussenvonnis op haar eigen website te plaatsen, waarbij zij door middel van een link mag verwijzen naar de in het centraal register voor collectieve vorderingen aangetekende tussenvonnissen;
3.3.
draagt MOA op de in r.o. 2.10 genoemde tekst te publiceren in
Het Parool;
3.4.
draagt de griffier op om de in r.o. 2.11 genoemde tekst te plaatsen op de website van de rechtbank Den Haag (onderdeel van www.rechtspraak.nl) en/of het centraal register voor collectieve vorderingen;
3.5.
de rechtbank stelt de termijn voor het beproeven van een collectieve schikking als bedoeld in artikel 1018g Rv vast op twee weken met ingang van de dag na het wijzen van dit vonnis;
3.6.
draagt MOA op van dit vonnis aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen;
3.7.
de rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. R.C. Hartendorp en mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: