6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Het medeplegen van een poging doodslag, het medeplegen van een bedreiging, openlijk geweld tegen een goed en messenbezit. Tijdens een confrontatie in winkelcentrum De Hoven heeft de verdachte op klaarlichte dag samen met twee andere jongens meerdere malen met een machete in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van een andere jongen geslagen en gestoken. Gelet op het aantal steekbewegingen is het een wonder dat het slachtoffer slechts relatief licht gewond is geraakt. Nadat het slachtoffer uit het winkelcentrum wist te ontkomen, zette de confrontatie zich buiten voort en heeft de verdachte samen met een grotere groep jongens het slachtoffer bij een bakkerij belaagd en bedreigd met machetes en een luchtdrukwapen. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dat dit een zeer angstige en bedreigende ervaring voor hem is geweest.
Winkelcentrum De Hoven is een openbare plek, waar het op de dag van de confrontatie – te weten enkele dagen vóór Sinterklaas – extra druk was. Op de camerabeelden is te zien dat er veel mensen in het winkelcentrum aanwezig waren. Veel bezoekers van het winkelcentrum – waaronder ook ouders met jonge kinderen – en het winkelpersoneel zijn die dag dan ook getuige geweest van de gewelddadige confrontatie. Doordat de confrontatie zo plotseling en zo dichtbij het winkelend publiek ontstond, zijn de bezoekers zelf ook blootgesteld aan het risico om geraakt te worden door de machetes en daarbij gewond te raken. Dit moet bij hen een gevoel van enorme angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
Ook voor de klanten en werknemers van bakkerij Vatan moet de situatie waarbij een grote groep jongens met machetes in de hand voor de bakkerij stond, erg beangstigend zijn geweest. Dat daarbij bovendien met een luchtdrukwapen is geschoten, maakte de situatie extra dreigend, te meer omdat de klanten en werknemers tijdens de confrontatie niet hebben kunnen inschatten of dit een echt vuurwapen was of niet.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van de politie af dat de achtergrond van de confrontatie gelegen is in de drillrapscene. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren – zowel binnen als buiten deze scene – (grote) messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren. Ook in de strafzaak van de verdachte en zijn medeverdachten blijkt dat jongeren op straat regelmatig messen bij zich dragen en het gebruik van deze wapens niet schuwen op het moment dat er – in hun beleving – een ruzie met leeftijdsgenoten moet worden uitgevochten. Dit zorgt voor veel onrust in de betreffende wijken en meer algemeen in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank stelt aan de hand van het strafblad van 1 maart 2022 vast dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict en het bezit van een steekwapen, en dat hij vanwege deze veroordeling in een proeftijd liep.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 maart 2022. Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is als volgt gerapporteerd.
De verdachte is in juni 2021 veroordeeld voor een straatroof. Hij kreeg begeleiding vanuit de jeugdreclassering en was voor zijn aanhouding net gestart met behandeling bij de Waag, maar heeft daar nog nauwelijks van kunnen profiteren. Het recidiverisico wordt momenteel als hoog ingeschat. Behandeling en begeleiding vanuit een uiterst strak kader is noodzakelijk om dit risico te verlagen en daarmee de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen, maar ook om de samenleving te beschermen. Daarom acht de RvdK een gedragsbeïnvloedende maatregel op dit moment de meest passende strafafdoening voor de verdachte. De RvdK adviseert een termijn van zes maanden, deze periode wordt lang genoeg geacht om met behulp van het strakke GBM-kader een positieve ontwikkeling in gang te zetten, die hij na deze zes maanden binnen regulier JR-kader kan voortzetten en kan internaliseren. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte in zijn proeftijd, terwijl hij onder toezicht stond, is gerecidiveerd, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij weer een misdrijf zal begaan. Daarom acht de RvdK de dadelijke tenuitvoerlegging noodzakelijk. Om te verzekeren dat de verdachte na afloop van de GBM nog enige tijd onder begeleiding van de JR zal blijven acht de RvdK ook een voorwaardelijke jeugddetentiestraf aangewezen.
De heer Bijkerk heeft, namens de Raad, als deskundige ter zitting verklaard dat er zorgen zijn over de keuzes die de verdachte maakt, zeker in groepsverband. De GBM is helpend omdat het een zeer extern sturend kader is. Bovendien wil de verdachte niet langer vastzitten en daarom is het opleggen van deze maatregel een stok achter de deur. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging is het advies om de proeftijd te verlengen, zodat de hulpverlening en schoolgang van de verdachte door kunnen gaan.
Mevrouw Dijkman heeft, namens de jeugdreclassering, als deskundige ter zitting verklaard dat in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat de verdachte zich nog bezighoudt met drillrap. Het is daarbij belangrijk dat de verdachte andere keuzes gaat maken. Dat is in het belang van zijn eigen veiligheid, maar ook die van anderen. Daarnaast is het belangrijk dat de verdachte verder gaat met een opleiding die hem toekomstperspectief biedt. In het geval van een veroordeling kan hij zijn huidige opleiding niet voortzetten, omdat hij voor werk in die sector een VOG nodig heeft. Met de school van de verdachte wordt gekeken naar wat een goed alternatief voor hem zou zijn. De verdachte dient een zinvolle dagbesteding te hebben, zoals werk en sport. Het is de bedoeling dat hij op deze manier de focus verlegt en vasthoudt. Controlemiddelen, zoals een enkelband, gaan hem daarbij helpen.
Op te leggen straf en maatregel
Jeugddetentie
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de oriëntatiepunten, de justitiële documentatie, de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit voornoemde rapporten en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht. De rechtbank vindt een aanzienlijke jeugddetentie op zijn plaats. Daarvan zal een gedeelte voorwaardelijk worden opgelegd. Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is het aangewezen dat hij voor een langere periode op verschillende gebieden wordt ondersteund en waar nodig wordt gestuurd. Daarom zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de straf bijzondere voorwaarden verbinden, die hierna zullen worden genoemd.
De rechtbank legt een hogere jeugddetentie op dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat de gepleegde feiten voor veel onrust in de maatschappij zorgen. Zoals reeds hiervoor is gesteld, brengen drillrap en wapenbezit onder jongeren een sterk gevoel van onveiligheid teweeg. Gelet hierop heeft de strafoplegging zowel een signaalfunctie voor de verdachte en zijn medeverdachten als voor de maatschappij.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag. Gelet op de ernst van het feit en het rapport omtrent zijn persoon, waaruit naar voren komt dat de verdachte hulpverlening en begeleiding nodig, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zonder inzet van passende hulp. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gedragsbeïnvloedende maatregel
De rechtbank is verder van oordeel dat de ernst van de begane misdrijven en het advies van de Raad en de jeugdreclassering het noodzakelijk maken om de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige op te leggen en dat de maatregel in het belang is van zijn verdere ontwikkeling.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een GBM-maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte binnen een duidelijk en strak kader, met intensief toezicht, behandeling moet volgen om het recidiverisico te verlagen, zijn ontwikkeling te bevorderen en de samenleving te beschermen. De GBM-maatregel is hiervoor geschikt omdat er direct een reactie (een ‘time-out’) kan volgen als de verdachte zich niet aan de afspraken of voorwaarden houdt. De verdachte moet immers leren welke consequenties zijn gedrag heeft.
De rechtbank legt de maatregel op voor de duur van zes maanden, met de door de Raad geadviseerde modules, inclusief de avondklok en elektronisch toezicht. In overleg met de jeugdreclassering kan een eventuele aanpassing van de avondklok en de elektronische controle plaatsvinden, indien dat de positieve ontwikkeling van de verdachte ten goede zou komen, bijvoorbeeld als hij een bijbaan heeft gevonden waarbij hij in de avonduren moet werken.
Indien de verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van zes maanden passend en geboden.
De rechtbank zal bevelen dat het programma waaruit de maatregel bestaat dadelijk uitvoerbaar is, nu er naar het oordeel van de rechtbank rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.