Overwegingen
1. Eiser is werkzaam geweest als senior GGP/wijkagent voor 36,34 uur per week. Op 23 maart 2017 heeft hij zich ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser met ingang van 21 maart 2019 een WGA-uitkering toegekend gebaseerd op arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser op 21 maart 2019 niet in aanmerking komt voor een uitkering op basis van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten op grond van de Wet WIA (hierna: IVA-uitkering), omdat hij weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
3. Eiser heeft in beroep, kort en zakelijk weergegeven, gesteld dat hij volledig en duurzaam ongeschikt is voor het verrichten van arbeid en dat hem een IVA-uitkering in plaats van WGA-uitkering toekomt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser onder meer verwezen naar de brief van 27 december 2018 van de klinisch psycholoog, werkzaam bij ARQ Centrum ’45, en de in beroep overgelegde brieven van de klinisch psycholoog van 30 juli 2019, 21 februari 2020 en 18 augustus 2020.
4. Verweerder handhaaft het bestreden besluit. In reactie op de brieven van de klinisch psycholoog heeft verweerder in beroep rapporten overgelegd van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 2 juni 2020 en 16 augustus 2021. De verzekeringsarts B&B is van oordeel, kort samengevat, dat er nog behandelmogelijkheden zijn op 21 maart 2019 en dat er daarom niet gesproken kan worden van duurzame arbeidsongeschiktheid.
5. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6. Verweerder hanteert een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), bedoeld als interne instructie voor verzekeringsartsen bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
7. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt een aantal criteria voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid:
- de verzekeringsarts b&b moet een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van functionele mogelijkheden van de verzekerde;
- de inschatting van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn;
- indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde;
- bij zeer aanzienlijke en blijvende arbeidsbeperkingen kan verweerder bij het standpunt dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn niet volstaan met de enkele inschatting dat de belastbaarheid op een beperkt (deel)terrein of in een slechts beperkte mate nog kan verbeteren. Dan zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die beperkte verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden en het daaraan te ontlenen verdienvermogen.
Verder is het naar het oordeel van de CRvB niet onjuist dat bij het maken van de inschatting van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen het beoordelingskader wordt gehanteerd. Uit dit beoordelingskader vloeit volgens de CRvB voort dat indien duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De CRvB ziet dit mede aansluiten bij het systeem van herbeoordeling van de duurzaamheid, zoals neergelegd in artikel 41 van de Wet WIA.
8. Tussen partijen is in geschil of bij eiser op de datum in geding, 21 maart 2019, sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
De beoordeling van de rechtbank
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser per 21 maart 2019 in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt.
10. De rechtbank stelt voorop dat partijen het eens zijn dat eiser PTSS klachten heeft op de datum in geding. Uit de medische stukken blijkt dat eiser sinds 2013 begonnen is met verschillende behandelingen, waaronder coaching, BEPP en EMDR. Sinds 20 november 2017 is eiser bij ARQ Centrum ’45, een gespecialiseerd centrum op het gebied van psychotrauma klachten, in behandeling geweest. Eiser heeft daar deelgenomen aan een multidisciplinaire deeltijdbehandeling gericht op PTSS, met daarin opnieuw EMDR. Op 31 maart 2019 is de behandeling bij ARQ Centrum ’45 afgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de medische stukken voldoende is gebleken dat op de datum in geding sprake is van een medische eindsituatie met betrekking tot de PTSS. Het enkele feit dat in de brief van 27 december 2018 als intensivering 3MDR of een HITT is genoemd door de klinisch psycholoog, betekent niet dat deze behandelingen geschikt zijn voor eiser. Bovendien heeft de klinisch psycholoog onder het kopje prognose aangegeven dat bij intensivering van de behandeling geen grote veranderingen qua PTSS vallen te verwachten en dat het vooral zinvol is te focussen op het inzetten van vaardigheden om de PTSS te reguleren en op de kwaliteit van leven. Dat er op de datum in geding geen behandelmogelijkheden meer zijn voor eiser blijkt uit de in beroep overgelegde brieven van de klinisch psycholoog. In de brief van 30 juli 2019 staat dat zij in de rapportage naar de bedrijfsarts van januari 2019 heeft beschreven wat de eindsituatie was van de behandeling. Sinds deze brief is er geen behandeling meer geweest. Slechts in het kader van nazorg heeft in april 2019 nog een evaluerend gesprek plaatsgevonden. Gelet op de ervaringen met de behandeling bij Centrum ’45 zijn er geen verdere mogelijkheden voor traumabehandeling, aldus de klinisch psycholoog. Dat de brief dateert van vier maanden na de datum in geding, betekent niet dat er geen bewijswaarde aan toekomt. De beschreven informatie ziet immers op de periode rondom de datum in geding. In de brief van 21 februari 2020 is nogmaals toegelicht door de klinisch psycholoog dat alle traumabehandelingen tot nu toe alleen enig effect hebben gehad op kwaliteit van leven maar amper op de PTSS-klachten. In de brief van 18 augustus 2020 is aangegeven dat de behandeling in april 2019 is afgesloten en dat er sprake was van een medische eindsituatie en dat er in maart 2019 geen sprake was van een situatie dat eiser markant zou kunnen herstellen in 1 of 2 jaar. Anders dan de verzekeringsarts B&B, is de rechtbank van oordeel dat uit de brieven van de klinisch psycholoog kan worden afgeleid dat er op de datum in geding al sprake was van een bestaand gebrek aan vooruitzicht.
Verder is van belang dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd welke verbetering in de belastbaarheid valt te verwachten als 3MDR of HITT wordt ingezet bij eiser met betrekking tot de PTSS. Dat de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 9 januari 2020 heeft opgemerkt dat er een redelijke kans is op toename van alle psychische mogelijkheden, is onvoldoende. Er is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van de behandeling voor de individuele verzekerde.
11. In het verweerschrift heeft verweerder nog opgemerkt dat eiser door persoonsgebonden factoren voortijdig met de traumabehandeling is gestopt en dat daar geen rekening mee gehouden kan worden. Voor zover verweerder daarmee stelt dat eiser zich verwijtbaar aan een medische behandeling heeft onttrokken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet uit de rapporten van de klinisch psycholoog valt af te leiden.
12. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat verweerder hem met ingang van 21 april 2021 een IVA-uitkering heeft toegekend. Hij heeft daarbij vermeld dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden, behalve tijdsverloop. Hij heeft geen nieuwe behandelingen meer gehad. Verweerder heeft dit niet betwist.
13. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser op 21 maart 2019 niet duurzaam te achten was. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de verzekeringsarts B&B reeds uitvoering heeft gereageerd op de brieven van de klinisch psycholoog en een aanvullende motivering niet te verwachten valt. De rechtbank voorziet daarom zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiser met ingang van 21 maart 2019 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde bestreden besluit.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- per 1 januari 2022, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- per 1 januari 2022), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.