2.1De aanvraag is met het primaire besluit afgewezen, gehandhaafd met het bestreden besluit, omdat de gestelde duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent onvoldoende is onderbouwd. Hoewel in bezwaar een vragenlijst voor verblijf bij partner is overgelegd, wordt ter onderbouwing daarvan verwezen naar de overgelegde uitdraai van de WhatsApp-gesprekken, de in bezwaar overgelegde vliegtickets en het paspoort van referent. Uit de overgelegde uitdraai van WhatsApp-gesprekken volgt echter dat niet veel en slechts oppervlakkig met elkaar wordt gecommuniceerd. Ook wordt de communicatie na verloop van tijd steeds meer, tot bijna uitsluitend, eenzijdig vanuit eiseres geïnitieerd met steeds meer gemiste (video)gesprekken. Verder zijn in het Ghanese paspoort van referent geen stempels geplaatst waaruit blijkt dat hij in maart 2019 (het moment van de gestelde ontmoeting) in Ghana is geweest. Ook is niet onderbouwd dat referent tijdens zijn vakanties in Ghana van 12 augustus 2019 tot 6 september 2019 en van 12 februari 2021 tot 9 maart 2021 eiseres heeft bezocht. Door eiseres zijn geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt. Ook is niet aangetoond dat referent voldoet aan het middelenvereiste. Zo is geen werkgeversverklaring overgelegd waaruit blijkt dat aan het middelenvereiste wordt voldaan.
3. Eiseres voert aan dat voldoende stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van haar duurzame en exclusieve relatie met referent. Door eiseres zijn vliegtickets, de vragenlijst partner en WhatsApp-gesprekken van 8 maart 2019 tot en met 11 januari 2021 overgelegd. Volgens eiseres blijkt uit de gesprekken dat zij dagelijks contact heeft met referent. Uit de gesprekken volgt ook dat zij intiem zijn. Vaak kunnen zij elkaar niet spreken door een slechte verbinding. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een exclusieve en duurzame relatie tussen eiseres en referent en dat niet is aangetoond dat wordt voldaan aan het middelenvereiste.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft tegengeworpen dat niet is onderbouwd dat eiseres en referent elkaar in maart 2019 in Ghana hebben ontmoet en dat referent haar in september 2019 en februari 2021 weer heeft opgezocht. Uit het paspoort van referent blijkt namelijk niet dat hij in maart 2019 in Ghana is geweest. Verder is met de overgelegde stukken weliswaar aangetoond dat referent in september 2019 en februari 2021 in Ghana is geweest. Uit de door eiseres overgelegde WhatsApp-gesprekken rondom deze reizen volgt echter niet dat zij elkaar hebben gezien. Er wordt niet eens gesproken over de reizen naar Ghana. De rechtbank overweegt verder dat de WhatsApp-gesprekken tussen eiseres en referent na verloop van tijd steeds meer, tot bijna uitsluitend, eenzijdig vanuit eiseres wordt geïnitieerd met steeds meer gemiste (video)gesprekken. Ten aanzien van de op zitting ingenomen stelling dat eiseres en referent bellen over WhatsApp en over de normale lijn, overweegt de rechtbank dat daar geen stukken van zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de dan ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Dat seksueel getinte berichten zijn uitgewisseld doet daar niet aan af, omdat meer relaties denkbaar zijn waarin betrokkenen intiem zijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat niet aan het middelenvereiste wordt voldaan. De werkgeversverklaring van referent is pas in beroep overgelegd, terwijl daar al in de besluitvormingsfase om is gevraagd. Verweerder heeft daar geen rekening mee kunnen houden in zijn besluitvorming. Voor zover eiseres heeft gesteld dat het voor referent moeilijk was om tijdig een werkgeversverklaring te krijgen, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om een complete aanvraag in te dienen.
7. Ook de beroepsgrond dat de hoorplicht is geschonden, slaagt niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awbslechts van het horen mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, afgezet tegen wat in eerste instantie is aangevoerd en wat gemotiveerd is besproken in het primaire besluit, tot de conclusie leidt dat redelijkerwijs geen twijfel bestond aan de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.