ECLI:NL:RBDHA:2022:2787
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben verzoekers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De verzoekers hebben hun beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op verzoek van de verweerder gereageerd en heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de verweerder aan de verzoekers tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen op hun aanvraag.
De rechtbank stelt vast dat de verweerder bereid is de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en veroordeelt de verweerder in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt. De kosten worden vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank past de wegingsfactor ‘licht’ toe, aangezien het beroep alleen betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.