ECLI:NL:RBDHA:2022:2784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
09/151439-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een geschiedenisleraar voor ontucht met een minderjarige leerling

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 59-jarige man, die als geschiedenisleraar werkzaam was op een middelbare school. De man werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van twintig weken en een taakstraf van 240 uren voor ontucht met een 16-jarig meisje, dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de docent een gevangenisstraf rechtvaardigde, maar dat de ontuchtige handelingen qua aard en frequentie beperkt waren gebleven. Daarom werd de gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van drie jaren en onder toezicht van de reclassering. Tevens kreeg de man een beroepsverbod voor de duur van vijf jaar, om nieuwe slachtoffers te beschermen.

De rechtbank stelde vast dat de verdachte in de periode van 1 maart 2019 tot 1 juni 2020 meerdere keren ontuchtige handelingen had gepleegd met de minderjarige, die destijds 16 en later 17 jaar oud was. De verdachte had de leerlinge bijles gegeven en er was sprake van een afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank achtte de ontuchtige handelingen wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan zoenen, het betasten van de borsten, billen en vagina van het slachtoffer, en het wrijven langs de vagina. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank vond het noodzakelijk om de verdachte te ontzetten van het recht om les te geven aan minderjarigen, gezien de ernst van de feiten en eerdere signalen van soortgelijke gebeurtenissen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/151439-21
Datum uitspraak: 29 maart 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te Arnhem,
BRP-adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 15 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. O.P. Kuit naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij - als leraar op een middelbare school - op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 maart 2019 tot en met 6 oktober 2021 te 's-Gravenhage (meermaals) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , door
- die [slachtoffer] te (tong)zoenen,
- haar borsten, billen en/of vagina te betasten,
- haar te vingeren, althans met zijn vinger te wrijven tussen haar schaamlippen en/of langs haar vagina en/of
- zich door die [slachtoffer] laten betasten en/of vasthouden bij zijn penis.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, zij het voor de periode van 1 maart 2019 tot 1 juni 2020. Het in de tenlastelegging opgenomen jaartal 2021 moet volgens de officier van justitie als een kennelijke verschrijving worden opgevat.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft partiële vrijspraak bepleit van de onderdelen ‘tongzoenen’ en ‘vingeren’. Dat laatste betekent namelijk iets anders dan het met de vingers over de stof van het ondergoed langs de vagina wrijven.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de tenlastegelegde periode meerdere keren ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die toen zestien en zeventien jaar oud was. De verdachte was destijds achterin de vijftig. De ontuchtige handelingen bestonden uit zoenen, het betasten van de billen, borsten en vagina van [slachtoffer] , het wrijven langs de vagina en het laten betasten van de penis van de verdachte.
Artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht beoogt minderjarigen te beschermen tegen ontuchtige handelingen door hen die daarbij misbruik maken van een uit de feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht, waaraan een minderjarige minder weerstand kan bieden dan anderen. Daaronder valt ook de verhouding leraar-leerling.
De verdachte werkte in de tenlastegelegde periode als docent geschiedenis op de school van [slachtoffer] en gaf haar bijles in het vak geschiedenis. Naar het oordeel van de rechtbank was dan ook sprake van een situatie waarin [slachtoffer] aan de opleiding van de verdachte was toevertrouwd.
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het vingeren van [slachtoffer] , nu dit geen vastomlijnd begrip is. De rechtbank is van oordeel dat bij het derde gedachtestreepje alleen het onderdeel “met zijn vinger te wrijven langs haar vagina” bewezen verklaard kan worden, omdat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat dit in de onderbroek op de naakte huid is gebeurd.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring die de verdachte hieromtrent heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, het tongzoenen wel bewezen.
Hoewel de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet exact kan vaststellen welke handelingen wanneer hebben plaatsgevonden, blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer] en van de verdachte dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 1 maart 2019 tot 1 juni 2020. De rechtbank zal daarom deze gehele periode bewezen verklaren.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij - als leraar op een middelbare school - op meerdere tijdstippen in de periode
van1 maart 2019 tot
1 juni202
te 's-Gravenhage ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , door
- die [slachtoffer] te tongzoenen,
- haar borsten, billen en vagina te betasten,
- met zijn vinger te wrijven langs haar vagina en
- zich door die [slachtoffer]
telaten betasten bij zijn penis.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland, behandeling door De Waag, een contactverbod met [slachtoffer] , het vermijden van contacten met minderjarigen en het verbod om werkzaamheden te verrichten of vrijwilligerswerk te doen waarbij de verdachte contact heeft met minderjarigen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank een zogenoemd beroepsverbod voor de duur van drie jaren zal opleggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, al dan niet in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte door de ondergane voorlopige hechtenis en de gevolgen van de strafvervolging al zeer is getroffen en net weer aan het opkrabbelen is. De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte bereid is om mee te werken aan op te leggen bijzondere voorwaarden en dat hij geen bezwaar heeft tegen een beroepsverbod dat ziet op minderjarigen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte, destijds achterin de vijftig, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een zestienjarige (en later zeventienjarige) leerlinge van de school waar hij geschiedenisdocent was. Gedurende de tenlastegelegde periode heeft de verdachte, die naar eigen zeggen verliefd was op het slachtoffer, meerdere malen met haar in een park bij de school afgesproken, waar zijn hebben gezoend en elkaar hebben betast.
De verdachte heeft door zo te handelen geen enkel verantwoordelijkheidsbesef getoond en geen rekening gehouden met de volstrekt ongelijkwaardige verhouding tussen hem en het slachtoffer. In de eerste plaats bestond er een afhankelijkheidsrelatie van de leerlinge ten opzichte van hem als docent en in de tweede plaats was er een scheve verhouding als gevolg van het aanzienlijke leeftijdsverschil van veertig jaren.
Ook nadat het slachtoffer de verdachte had duidelijk gemaakt dat zij het contact met hem wilde stoppen, heeft de verdachte toch weer contact met haar gezocht. Het slachtoffer vond dat zij hem niet als contact op Facebook of Messenger kon blokkeren, zodat het contact door bleef gaan. Ook hieruit blijkt duidelijk het overwicht dat de verdachte op het slachtoffer had.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij als docent bij zijn omgang met het slachtoffer geen professionele afstand heeft gehouden en zich volledig heeft laten leiden door zijn eigen lusten. De verdachte had zich er rekenschap van moeten geven dat het slachtoffer, een zestienjarig meisje, door zijn handelen beschadigd zou raken.
Hoewel de handelingen met instemming van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, is het gebeurde maatschappelijk onaanvaardbaar en schadelijk voor het emotionele welzijn en de (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Dit laatste blijkt ook uit de door haar opgestelde slachtofferverklaring.
Met zijn handelen heeft de verdachte ook het vertrouwen geschaad dat in het algemeen aan een docent moet kunnen worden gesteld. Het slachtoffer heeft in haar slachtofferverklaring treffend verwoord dat een docent een leerling, leerling moet laten zijn en dat een leerling zich altijd veilig moet kunnen voelen binnen een schoolomgeving. Die veiligheid heeft de verdachte nu juist ondermijnd.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank ook mee dat de ontucht niet tegen de wil van het slachtoffer heeft plaatsgevonden; van dwang, anders dan het uit de gezagsverhouding tussen de verdachte en het slachtoffer en het uit het leeftijdsverschil voortvloeiende overwicht, is de rechtbank niet gebleken. De seksuele handelingen hebben niet heel frequent plaatsgevonden en waren daarnaast niet van de meest vergaande soort. Immers is niet vastgesteld dat de ontuchtige aanrakingen hebben plaatsgevonden op de blote huid of dat, anders dan tongzoenen, penetratie heeft plaatsgevonden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 februari 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij inziet dat zijn handelen fout was, dat hij zich er diep voor schaamt en dat hij veel spijt heeft. Ook is hij zijn baan, huwelijk en vriendschappen kwijtgeraakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 juni 2021 en het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van 22 februari 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in juni 2021 heeft gehouden aan alle meldplichtafspraken, dat hij is gestart met een behandeling bij De Waag en zich goed lijkt te houden aan het opgelegde contactverbod met het slachtoffer.
De verdachte heeft sinds de aanvang van zijn toezicht geen werkzaamheden meer verricht waarbij hij contact heeft met minderjarigen en heeft inmiddels werk gevonden als docent Nederlands voor meerderjarige expats.
Geadviseerd wordt om de voorwaarden die zijn gesteld bij de schorsing van de voorlopige hechtenis, voort te zetten. Dit zijn de bijzondere voorwaarden zoals geëist door de officier van justitie.
Strafmaat
In beginsel rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan neemt de rechtbank de hiervoor genoemde strafmatigende omstandigheden omtrent de aard en frequentie van de handelingen in aanmerking. Ook weegt de rechtbank de omstandigheden betreffende de persoon van de verdachte mee.
Alle omstandigheden bij elkaar genomen maken dat de rechtbank aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, waarbij zij de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal beperken tot de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank de maximale taakstraf opleggen.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden die bij de schorsing van de voorlopige hechtenis ook zijn opgelegd. Vanwege de ernst van het feit en de signalen in het dossier dat eerder soortgelijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en andere leerlingen, zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie geëist, aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren verbinden.
De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd in de uitoefening van zijn beroep als leraar op een middelbare school. Gelet hierop, en (wederom) mede rekening houdend met signalen in het dossier dat eerder soortgelijke gebeurtenissen tussen de verdachte en andere leerlingen hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank het, ter bescherming van potentiële nieuwe slachtoffers, noodzakelijk dat de verdachte niet meer in het onderwijs aan minderjarigen werkzaam zal zijn. De rechtbank zal de verdachte daarom ontzetten van zijn recht tot het uitoefenen van een beroep als docent van minderjarigen voor de duur van vijf jaren. Dat is de maximale duur die de wet toestaat bij een beroepsverbod.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
18 (achttien) WEKEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te 2594 AH Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht, en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- gedurende de proeftijd contacten met minderjarigen zoveel mogelijk vermijdt; als contacten onvermijdelijk zijn, overlegt de verdachte hierover met zijn begeleiders, behandelaren en toezichthouders, dit alles in overleg met de reclassering;
- geen werkzaamheden of vrijwilligerswerk verricht waarbij hij contact heeft met minderjarigen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van leraar/docent, voor zover het betreft onderwijs aan/begeleiding van minderjarigen, voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. M.A. Schueler, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2022.
Bijlage I
Bewijsmiddelenoverzicht
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [pl nummer] , van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 116).
1. Het proces-verbaal van aangifte [pl nummer] , opgemaakt op 15 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 6 en 7):
Ik wens aangifte te doen vanwege het feit dat mij bekend is geworden dat een leraar van onze school, [school] ( [adres 2] ), een relatie heeft gehad met een leerling. Ik ben de directeur van de school. Het meisje van onze school heeft het verteld aan haar coach. De coach is naar de teamleider gegaan en heeft verteld dat [verdachte] een relatie heeft gehad met [slachtoffer] .
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), opgemaakt op 19 november 2020, voor zover inhoudende (p. 15 tot en met 18):
Ik zit in 6 VWO op het [school] . Ik weet het nog precies, het was de vrijdag voor mijn verjaardag. Ik kreeg een appje van hem en ik had op dat moment bijles van hem van geschiedenis. Vanaf dat moment raakten wij in gesprek en hadden wij dagelijks contact met elkaar.
V: Wat was [verdachte] zijn functie op school?
A: Geschiedenis docent. De eerste keer hadden wij afgesproken in het bos/park tegenover school. Daar hebben wij laten vaker afgesproken met elkaar.
V: Wanneer hebben jullie voor het eerst afgesproken in het park?
A: Ik denk 1 maand na februari dus het zal maart geweest zijn. Maart 2019. De eerste keer hebben we gewoon wat gepraat. We hebben toen ook gezoend met elkaar. Hij heeft mij toen op mijn mond gezoend. Hij heeft mij wel aangeraakt die dag. We stonden allebei en ik weet dat hij mijn billen aanraakte. Ik had die dag een legging aan. Hij ging met zijn handen in mijn legging en raakte toen mijn billen aan.
V: Wat is er allemaal gebeurd op seksueel gebied?
A: Er zat een opbouw in. We zijn begonnen met zoenen en hij raakte mij aan. Per
afspraak ging het wel een stukje verder. Hij ging met zijn handen in mijn broek. Op
een van de laatste afspraken pakte hij mijn hand en legde hem bij mij neer en zei: Doe maar wat je durft.
V: Wat bedoel je dan met hem?
A: Op zijn broek. Ik bedoel zijn kruis. Ik was wel met mijn hand in zijn broek, bij zijn kruis. Ik had zijn kruis vast.
V: Wat deed [verdachte] bij jou?
A: Hij raakte mijn lichaam aan en ging vaak met zijn handen onder mijn shirt en
raakte mijn borsten aan. Ook ging hij met zijn handen in mijn broek en raakte mijn billen aan en mijn kruis. Hij ging met zijn vinger niet in mij maar er steeds langs. Hij wreef een soort van langs mijn vagina.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 15 maart 2022, voor zover inhoudende:
[slachtoffer] gaf aan dat ze geschiedenis moeilijk vond. Ik heb haar geholpen met een aankomend proefwerk. Ik had haar opgezocht via facebook en heb haar gevraagd naar haar cijfer. Vanaf dat moment raakten we in gesprek. Het zou kunnen dat we in maart 2019 voor het eerst buiten school afspraken. We zijn samen tot het voorstel gekomen om elkaar buiten school in het park tegenover de school te zien. Tijdens die eerste afspraak hebben we elkaar gezoend. Volgens mij hebben we elkaar buiten school ongeveer vijf keer ontmoet, in dat park. Tijdens één van de laatste afspraken heb ik haar inderdaad aangeraakt. Ik heb haar borsten aangeraakt. We stonden dicht tegen elkaar. Ik legde haar hand op mijn kruis en heb ik tegen haar gezegd ‘doe maar wat je durft’. Ik kan me herinneren dat ik haar twee keer heb aangeraakt op haar blote rug en op haar bh. Het klopt dat ik met mijn handen in haar broek ben geweest en haar billen en kruis heb aangeraakt. Ik ben niet met mijn handen in haar ondergoed geweest. Ik heb over haar ondergoed bij haar vagina gewreven. Dat is één keer gebeurd, zowel bij haar billen als bij haar vagina. Ik heb wel een keer eerder haar billen aangeraakt en heb eerder haar borsten op haar bh aangeraakt. Het laatste moment waarop we intiem waren, was ergens in mei 2020, voor de zomervakantie.
4. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 11 juni 2021 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U vraagt wat er is gebeurd tijdens de afspraken. We hebben gewandeld en gepraat.
We hebben ook gezoend. U vraagt ook tongzoenen. Ja, ook.