6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte, destijds achterin de vijftig, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een zestienjarige (en later zeventienjarige) leerlinge van de school waar hij geschiedenisdocent was. Gedurende de tenlastegelegde periode heeft de verdachte, die naar eigen zeggen verliefd was op het slachtoffer, meerdere malen met haar in een park bij de school afgesproken, waar zijn hebben gezoend en elkaar hebben betast.
De verdachte heeft door zo te handelen geen enkel verantwoordelijkheidsbesef getoond en geen rekening gehouden met de volstrekt ongelijkwaardige verhouding tussen hem en het slachtoffer. In de eerste plaats bestond er een afhankelijkheidsrelatie van de leerlinge ten opzichte van hem als docent en in de tweede plaats was er een scheve verhouding als gevolg van het aanzienlijke leeftijdsverschil van veertig jaren.
Ook nadat het slachtoffer de verdachte had duidelijk gemaakt dat zij het contact met hem wilde stoppen, heeft de verdachte toch weer contact met haar gezocht. Het slachtoffer vond dat zij hem niet als contact op Facebook of Messenger kon blokkeren, zodat het contact door bleef gaan. Ook hieruit blijkt duidelijk het overwicht dat de verdachte op het slachtoffer had.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij als docent bij zijn omgang met het slachtoffer geen professionele afstand heeft gehouden en zich volledig heeft laten leiden door zijn eigen lusten. De verdachte had zich er rekenschap van moeten geven dat het slachtoffer, een zestienjarig meisje, door zijn handelen beschadigd zou raken.
Hoewel de handelingen met instemming van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, is het gebeurde maatschappelijk onaanvaardbaar en schadelijk voor het emotionele welzijn en de (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Dit laatste blijkt ook uit de door haar opgestelde slachtofferverklaring.
Met zijn handelen heeft de verdachte ook het vertrouwen geschaad dat in het algemeen aan een docent moet kunnen worden gesteld. Het slachtoffer heeft in haar slachtofferverklaring treffend verwoord dat een docent een leerling, leerling moet laten zijn en dat een leerling zich altijd veilig moet kunnen voelen binnen een schoolomgeving. Die veiligheid heeft de verdachte nu juist ondermijnd.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank ook mee dat de ontucht niet tegen de wil van het slachtoffer heeft plaatsgevonden; van dwang, anders dan het uit de gezagsverhouding tussen de verdachte en het slachtoffer en het uit het leeftijdsverschil voortvloeiende overwicht, is de rechtbank niet gebleken. De seksuele handelingen hebben niet heel frequent plaatsgevonden en waren daarnaast niet van de meest vergaande soort. Immers is niet vastgesteld dat de ontuchtige aanrakingen hebben plaatsgevonden op de blote huid of dat, anders dan tongzoenen, penetratie heeft plaatsgevonden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 1 februari 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij inziet dat zijn handelen fout was, dat hij zich er diep voor schaamt en dat hij veel spijt heeft. Ook is hij zijn baan, huwelijk en vriendschappen kwijtgeraakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 juni 2021 en het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van 22 februari 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in juni 2021 heeft gehouden aan alle meldplichtafspraken, dat hij is gestart met een behandeling bij De Waag en zich goed lijkt te houden aan het opgelegde contactverbod met het slachtoffer.
De verdachte heeft sinds de aanvang van zijn toezicht geen werkzaamheden meer verricht waarbij hij contact heeft met minderjarigen en heeft inmiddels werk gevonden als docent Nederlands voor meerderjarige expats.
Geadviseerd wordt om de voorwaarden die zijn gesteld bij de schorsing van de voorlopige hechtenis, voort te zetten. Dit zijn de bijzondere voorwaarden zoals geëist door de officier van justitie.
Strafmaat
In beginsel rechtvaardigt het bewezenverklaarde feit de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan neemt de rechtbank de hiervoor genoemde strafmatigende omstandigheden omtrent de aard en frequentie van de handelingen in aanmerking. Ook weegt de rechtbank de omstandigheden betreffende de persoon van de verdachte mee.
Alle omstandigheden bij elkaar genomen maken dat de rechtbank aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, waarbij zij de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal beperken tot de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank de maximale taakstraf opleggen.
De rechtbank zal aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden die bij de schorsing van de voorlopige hechtenis ook zijn opgelegd. Vanwege de ernst van het feit en de signalen in het dossier dat eerder soortgelijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en andere leerlingen, zal de rechtbank, anders dan door de officier van justitie geëist, aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren verbinden.
De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd in de uitoefening van zijn beroep als leraar op een middelbare school. Gelet hierop, en (wederom) mede rekening houdend met signalen in het dossier dat eerder soortgelijke gebeurtenissen tussen de verdachte en andere leerlingen hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank het, ter bescherming van potentiële nieuwe slachtoffers, noodzakelijk dat de verdachte niet meer in het onderwijs aan minderjarigen werkzaam zal zijn. De rechtbank zal de verdachte daarom ontzetten van zijn recht tot het uitoefenen van een beroep als docent van minderjarigen voor de duur van vijf jaren. Dat is de maximale duur die de wet toestaat bij een beroepsverbod.