Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 09/842112-17, waarin de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie tot het opleggen van een betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft afgewezen. De zaak betreft een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor mensenhandel, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 2.620,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen verder wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dan het bedrag dat aan de benadeelde partij is toegewezen in een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag. De rechtbank oordeelde dat, op basis van artikel 36e lid 8 van het Wetboek van Strafrecht, de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor resteert er geen te vorderen bedrag meer, en is het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil vastgesteld. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen, en geen betalingsverplichting opgelegd aan de veroordeelde.