ECLI:NL:RBDHA:2022:2776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/4059 en 20/6327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom en invordering door de gemeente Wassenaar

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen B.V. [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. De zaak betreft een beroep tegen een last onder dwangsom en de invordering daarvan. Eiseres, een onderneming die ruimtes in een kasteel ter beschikking stelt, werd door de gemeente gelast om te voldoen aan geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet de overtreder was, omdat zij niet de drijver van de inrichting is. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en herroept de primaire besluiten, waardoor eiseres niet langer aan de last onder dwangsom hoeft te voldoen en de invordering van de dwangsom onterecht was. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de gemeente moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige toerekening van overtredingen en de rol van de drijver van een inrichting in bestuursrechtelijke handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4059 en SGR 20/6327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

B.V. [eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.J. van Schravendijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: R.M. Vos).

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2019 (primair besluit I) heeft verweerder eiseres op straffe van een dwangsom gelast per direct te voldoen aan artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit).
In het besluit van 31 december 2019 (primair besluit II) heeft verweerder een dwangsom van € 3.000,- bij eiseres ingevorderd.
In het besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
De rechtbank heeft beide zaken gevoegd en op 8 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Met de gemachtigde van eiseres zijn verschenen [A] en [B] , werkzaam bij Adviesbureau voor geluidsisolatie H.G.I. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is een onderneming die ruimtes in [kasteel] (het kasteel) in [vestigingsplaats] ter beschikking stelt aan exploitanten. Het kasteel wordt geëxploiteerd door [B.V.] B.V. ( [B.V.] ). In het kasteel worden diverse bijeenkomsten en feesten georganiseerd. Naar aanleiding van meldingen door omwonenden van geluidsoverlast vanuit het kasteel, heeft verweerder op 14 april 2019, 29 mei 2019 en 4 juli 2019 geluidsmetingen uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in geluidsrapportages van 4 juni 2019, 28 juni 2019 en 11 juli 2019. Uit de rapportages volgt – kort gezegd – dat de normwaarde voor het langtijdgemiddelde geluidsniveau uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit bij de metingen werd overschreden met respectievelijk 12dB, 17dB en 12dB.
1.2
Bij het primaire besluit I heeft verweerder zich gebaseerd op de geluidsrapporten en eiseres op straffe van een dwangsom van € 3.000,- per dag, met een maximum van € 9.000,‑, gelast per direct aan de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit te voldoen.
1.3
Naar aanleiding van een nieuwe melding van geluidsoverlast heeft verweerder op 9 november 2019 nogmaals een geluidsmeting uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat de geldende geluidsnorm andermaal werd overschreden. De resultaten van deze meting waren voor verweerder aanleiding om met primair besluit II een dwangsom van € 3000,- van eiseres in te vorderen.
2. Eiseres betoogt – kort samengevat – dat de last onder dwangsom ten onrechte aan haar is opgelegd, omdat zij geen overtreder is. Bovendien is de dwangsom die aan de last is verbonden volgens eiseres onevenredig hoog.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Inzake de last onder dwangsom (SGR 20/4059)
3.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht heeft aangenomen dat sprake is van een overtreding. Bij de geluidsmetingen die in opdracht van verweerder zijn uitgevoerd op 14 april 2019, 29 mei 2019 en 4 juli 2019 is vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de geluidsnorm uit artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming en inhoudelijke juistheid van de geluidsrapporten van verweerder. Weliswaar heeft eiseres ter zitting kanttekeningen geplaatst bij de meetresultaten, maar deze zijn door eiseres niet voorzien van een feitelijke en controleerbare onderbouwing. Bovendien heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat zij ervan uitgaat dat de metingen door verweerder technisch juist zijn uitgevoerd.
4. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder eiseres terecht als overtreder heeft aangemerkt. Daarover wordt het volgende overwogen. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijk voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. In de eerste plaats is dat degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. [1] Een last onder dwangsom kan verder uitsluitend worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren.
4.1
Voor het antwoord op de vraag wie als overtreder kan worden aangemerkt is van belang tot wie het overtreden voorschrift zich richt. Ingevolge artikel 2.16b van het Activiteitenbesluit is afdeling 2.8 van dat besluit – waarin artikel 2.17 staat – van toepassing op degene die een inrichting type A of een inrichting type B drijft. Niet in geschil is dat het kasteel moet worden beschouwd als een inrichting type B.
4.2
Eiseres betwist dat zij de drijver van de inrichting is. [B.V.] exploiteert het kasteel volgens eiseres geheel zelfstandig en in eigen beheer. Eiseres heeft geen enkele bemoeienis met de exploitatie.
4.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de drijver van de inrichting is, niet de exploitant of de klant die voor een bepaalde tijd een zaalruimte in het kasteel huurt. Eiseres kan daarom verantwoordelijk worden gehouden voor de overtreding van het Activiteitenbesluit, aldus verweerder.
4.4
Bij de beantwoording van de vraag of eiseres als drijver van de inrichting kan worden beschouwd, acht de rechtbank het volgende van belang. Eiseres is niet de eigenaar van het kasteel, maar het kasteel is eigendom van een stichting. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat eiseres tot doel heeft het organiseren van ontvangsten en evenementen in het kasteel en het beheren van ondernemingen die zich met die organisatie bezighouden. Ter zitting heeft eiseres hier echter onweersproken en gemotiveerd tegenovergesteld dat haar bemoeienis met het kasteel in de praktijk beperkt is tot het ter beschikking stellen van ruimten in het kasteel aan exploitanten, die hier vervolgens bijeenkomsten, partijen en feesten organiseren. Verweerder heeft niet betwist dat er al geruime tijd, ook ten tijde van primair besluit I en bestreden besluit I, sprake was van één exploitant van het kasteel, namelijk [B.V.] . Het is verder niet in geschil dat [B.V.] – en niet eiseres – hiertoe beschikt over een drank- en horecawetvergunning en een exploitatievergunning. Op de zitting is namens eiseres toegelicht dat er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst tussen eiseres en [B.V.] . In de loop der jaren is een (informele) samenwerking ontstaan die inhoudt dat [B.V.] met een grote mate van zelfstandigheid binnen het kasteel opereert en het uit eigen beweging bij de gemeente Wassenaar meldt als er een evenement zal plaatsvinden. Eiseres wordt hierover niet vooraf geïnformeerd, maar ontvangt van deze melding een afschrift. Over de wijze waarop de exploitatie van het kasteel plaatsvindt zijn geen afspraken gemaakt tussen eiseres en [B.V.] . Eiseres geeft ook geen aanwijzingen of instructies met betrekking tot de organisatie van bijeenkomsten, partijen en feesten en namens eiseres is hierbij evenmin iemand aanwezig die kan ingrijpen als sprake is van (dreigende) geluidsoverlast.
Gelet op deze door eiseres gegeven en door verweerder niet weersproken toelichting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat eiseres voldoende zeggenschap uitoefende om haar als drijver van de inrichting en daarmee als overtreder aan te merken. Dat betekent dat de last onder dwangsom niet aan eiseres kon worden opgelegd. De beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden ten aanzien van bestreden besluit I behoeven daarom geen bespreking.
5. Het beroep is gegrond. Bestreden besluit I dient te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door primair besluit I te herroepen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit I. Dat betekent dat er niet langer sprake is van een last onder dwangsom waaraan eiseres dient te voldoen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Inzake het invorderingsbesluit (SGR 20/6327)
7. Hiervoor is geoordeeld dat de last onder dwangsom ten onrechte aan eiseres is opgelegd. Dat betekent dat de grondslag is ontvallen aan het invorderingsbesluit. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit II daarom gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door primair besluit II te herroepen. Dit betekent dat eiseres geen € 3.000,- aan verweerder hoeft te betalen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Over de verzochte vergoeding van proceskosten wordt als volgt overwogen. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting een factuur van € 670,- (exclusief BTW) overgelegd voor werkzaamheden van de door hem meegebrachte deskundigen [B] en [A] van Adviesbureau H.G.I. Volgens vaste rechtspraak [2] komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat eiseres deskundig advies heeft ingewonnen over het geluidrapport dat ten grondslag lag aan het invorderingsbesluit. Ook de hiervoor gemaakte kosten acht de rechtbank, uitgaande van een forfaitair uurtarief van €134,04, [3] redelijk. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het vergoeden van deze kosten.
In beide beroepen
10. Tot slot bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu de gemachtigde van eiseres tevens haar enige bestuurder is. Er is dan ook geen sprake van door een derde verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I en II;
- herroept de primaire besluiten I en II;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden besluit I en II;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 708,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 670,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de AbRvS van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:288.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380.
3.Zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.