4.4Bij de beantwoording van de vraag of eiseres als drijver van de inrichting kan worden beschouwd, acht de rechtbank het volgende van belang. Eiseres is niet de eigenaar van het kasteel, maar het kasteel is eigendom van een stichting. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat eiseres tot doel heeft het organiseren van ontvangsten en evenementen in het kasteel en het beheren van ondernemingen die zich met die organisatie bezighouden. Ter zitting heeft eiseres hier echter onweersproken en gemotiveerd tegenovergesteld dat haar bemoeienis met het kasteel in de praktijk beperkt is tot het ter beschikking stellen van ruimten in het kasteel aan exploitanten, die hier vervolgens bijeenkomsten, partijen en feesten organiseren. Verweerder heeft niet betwist dat er al geruime tijd, ook ten tijde van primair besluit I en bestreden besluit I, sprake was van één exploitant van het kasteel, namelijk [B.V.] . Het is verder niet in geschil dat [B.V.] – en niet eiseres – hiertoe beschikt over een drank- en horecawetvergunning en een exploitatievergunning. Op de zitting is namens eiseres toegelicht dat er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst tussen eiseres en [B.V.] . In de loop der jaren is een (informele) samenwerking ontstaan die inhoudt dat [B.V.] met een grote mate van zelfstandigheid binnen het kasteel opereert en het uit eigen beweging bij de gemeente Wassenaar meldt als er een evenement zal plaatsvinden. Eiseres wordt hierover niet vooraf geïnformeerd, maar ontvangt van deze melding een afschrift. Over de wijze waarop de exploitatie van het kasteel plaatsvindt zijn geen afspraken gemaakt tussen eiseres en [B.V.] . Eiseres geeft ook geen aanwijzingen of instructies met betrekking tot de organisatie van bijeenkomsten, partijen en feesten en namens eiseres is hierbij evenmin iemand aanwezig die kan ingrijpen als sprake is van (dreigende) geluidsoverlast.
Gelet op deze door eiseres gegeven en door verweerder niet weersproken toelichting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat eiseres voldoende zeggenschap uitoefende om haar als drijver van de inrichting en daarmee als overtreder aan te merken. Dat betekent dat de last onder dwangsom niet aan eiseres kon worden opgelegd. De beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden ten aanzien van bestreden besluit I behoeven daarom geen bespreking.
5. Het beroep is gegrond. Bestreden besluit I dient te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door primair besluit I te herroepen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit I. Dat betekent dat er niet langer sprake is van een last onder dwangsom waaraan eiseres dient te voldoen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Inzake het invorderingsbesluit (SGR 20/6327)
7. Hiervoor is geoordeeld dat de last onder dwangsom ten onrechte aan eiseres is opgelegd. Dat betekent dat de grondslag is ontvallen aan het invorderingsbesluit. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit II daarom gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door primair besluit II te herroepen. Dit betekent dat eiseres geen € 3.000,- aan verweerder hoeft te betalen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Over de verzochte vergoeding van proceskosten wordt als volgt overwogen. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting een factuur van € 670,- (exclusief BTW) overgelegd voor werkzaamheden van de door hem meegebrachte deskundigen [B] en [A] van Adviesbureau H.G.I. Volgens vaste rechtspraakkomen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat eiseres deskundig advies heeft ingewonnen over het geluidrapport dat ten grondslag lag aan het invorderingsbesluit. Ook de hiervoor gemaakte kosten acht de rechtbank, uitgaande van een forfaitair uurtarief van €134,04,redelijk. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het vergoeden van deze kosten.
10. Tot slot bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu de gemachtigde van eiseres tevens haar enige bestuurder is. Er is dan ook geen sprake van door een derde verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.