ECLI:NL:RBDHA:2022:2775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/3994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een apotheekmedewerkster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres had zich op 14 december 2018 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering per 14 januari 2020, omdat eiseres volgens hen meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat leidde tot een tweede besluit waarin het UWV de beëindigingsdatum van de uitkering aanpaste naar 14 februari 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende medische informatie aanwezig was om tot een oordeel te komen over de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet verplicht was om contact op te nemen met de behandelaars van eiseres, omdat de beschikbare informatie voldoende was om de medische situatie te beoordelen. Eiseres voerde aan dat haar situatie ernstiger was dan door het UWV werd aangenomen, maar de rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. De rechtbank droeg het UWV op om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden, omdat het UWV het eerste besluit had vervangen na het instellen van beroep door eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per 14 januari 2020 beëindigd.
Bij besluit van 22 april 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en de ZW-uitkering van eiseres per 14 februari 2020 beëindigd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding en telefoon plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld een verklaring van de arts van het Spaarne Ziekenhuis in het geding te brengen waaruit blijkt dat bij eiseres (vermoedelijk) sprake is van dunnevezelneuropathie.
Op 24 juni 2021 heeft de rechtbank nadere stukken van eiseres ontvangen. Deze zijn in afschrift naar verweerder toegezonden. Op 16 augustus 2021 is een reactie van verweerder ontvangen. De rechtbank heeft een nadere reactie van verweerder gevraagd. Deze reactie is op 9 november 2021 ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als apotheek medewerkster voor 24,64 uur per week. Eiseres heeft zich op 14 december 2018 ziek gemeld wegens psychische klachten. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiseres door de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 december 2019. Aan de hand van die FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies voor eiseres geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiseres vanaf 14 januari 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat ze ziek werd.
2.1
Het bestreden besluit I berust op het standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd dient te worden. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
2.2
Hangende de beroepsprocedure tegen het bestreden besluit I heeft verweerder het bestreden besluit II genomen. Dit besluit berust op het standpunt dat de datum waarop de ZW-uitkering is beëindigd niet correct is. De juiste beëindigingdatum dient conform de relevante wetgeving op een maand en een dag na het primaire besluit van 13 januari 2020 te worden vastgesteld.
3. Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten. Eiseres voert aan dat het niet goed met haar gaat en dat zij heeft aangegeven dat verweerder contact moest opnemen met haar behandelaars. Verweerder heeft dit niet gedaan. Het bevreemdt eiseres dat verweerder haar heeft beoordeeld zonder informatie op te vragen bij haar behandelaars.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
4.1
Verweerder heeft in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Nu het bestreden besluit I door verweerder is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
5.1
Het bestreden besluit II komt niet volledig tegemoet aan de bezwaren van eiseres. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. De rechtbank zal hierna onderzoeken of het bestreden besluit II op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.3
De primaire arts heeft op 29 november 2019 een medisch onderzoek verricht. De arts heeft dossierstudie verricht, eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht en eiseres telefonisch gesproken op 4 december 2019. De bevindingen van deze arts zijn neergelegd in een rapport van 11 december 2019, geaccordeerd door de verzekeringsarts. De primaire arts heeft geen informatie bij de behandelende sector opgevraagd omdat op grond van de beschikbare medische gegevens voldoende informatie aanwezig is om tot een besluit te komen. Het opvragen van medische informatie heeft geen toegevoegde waarde volgens deze arts. In het rapport is voorts vermeld dat uit de anamnese, het dagverhaal en onderzoek blijkt dat eiseres niet voldoet aan de criteria welke gelden voor een volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Op grond van de gestelde behandeling kan het volgens de arts aannemelijk gemaakt worden dat eiseres beperkte mogelijkheden heeft in sociaal en persoonlijk functioneren. Tot op zekere hoogte heeft eiseres ook beperkte mogelijkheden waarbij de zware fysieke arbeid gemaximaliseerd wordt. De huidige diagnose, consistente lichamelijke klachten en toegenomen draaglast geven, ondanks de aangenomen beperkingen, aanleiding een urenbeperking aan te nemen op energetische en preventieve gronden van maximaal 32 uur per week en maximaal 8 uur per dag. Nachtdiensten mogen ter preventie niet voorkomen. De benutbare mogelijkheden van eiseres zijn weergegeven in de FML van 11 december 2019.
5.4
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 15 april 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres op 10 maart 2020 medisch onderzocht. Volgens deze verzekeringsarts is informatie van derden niet nodig geacht, omdat de door eiseres weergegeven informatie, de eigen bevindingen en de in het dossier aanwezige gegevens voldoende duidelijk zijn. In het rapport is voorts vermeld dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Zij kan namelijk zelfstandig voor zichzelf en haar dochter zorgen. Er is ook geen sprake van een intensieve behandeling middels een dagbehandeling of opname. De verzekeringsarts b&b heeft heroverwogen dat er geen nieuwe medische feiten naar voren komen in bezwaar. Er wordt wel aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen voor werken op gevaar opleverende omstandigheden en beroepsmatig chaufferen vanwege haar medicatiegebruik. Het is aannemelijk dat eiseres daardoor verminderd alert is. Volgens de verzekeringsarts b&b is een verdergaande urenbeperking niet aan de orde als rekening gehouden wordt met de aangegeven beperkingen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er vanuit medisch oogpunt aanleiding is om aanvullende beperkingen aan te nemen, welke zijn opgenomen in de FML van 15 april 2020.
5.5
In beroep heeft eiseres (medische) informatie ingebracht, te weten een rapport psychologisch onderzoek van GZ-psycholoog I. de Jong en basispsycholoog D. van der Leer van 10 november 2020, een verwijzing voor revalidatie van huisarts W.C.M. Derks van 19 januari 2020 en een folder over dunnevezelneuropathie. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 19 maart 2021 op deze informatie gereageerd. In dit rapport is vermeld dat er een uitgebreid psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden na de medische beoordeling in bezwaar. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er sprake is van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Volgens de verzekeringsarts b&b was dit ten tijde van de datum in geding ook aan de orde, maar nog niet gediagnosticeerd. Gelet daarop neemt de verzekeringsarts b&b aanvullende beperkingen aan in het persoonlijk en sociaal functioneren waarbij rekening gehouden dient te worden met structuur, regelmaat en omgang met anderen. De verzekeringsarts b&b geeft voorts aan dat de verwijzing voor revalidatie van 9 januari 2020 geen aanleiding geeft voor een andere inschatting van de belastbaarheid op de datum in geding. De folder voor dunnevezelneuropathie heeft de verzekeringsarts b&b als kennisgeving aangenomen, maar het is niet duidelijk waarom die is ingebracht. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de ingebrachte medische informatie aanleiding geeft om de FML te wijzigen. De aanvullende beperkingen zijn opgenomen in de FML van 19 maart 2021.
5.6
Naar aanleiding van de zitting heeft eiseres op 24 juni 2021 nadere stukken ingebracht, waaronder een brief van het Maastricht UMC van 6 mei 2021, waaruit blijkt dat eiseres is verwezen naar de afdeling neurologie van het Maastricht UMC op verdenking van een dunnevezelneuropathie. De rechtbank heeft verweerder verzocht de verzekeringsarts b&b te laten reageren op de brief van het Maastricht UMC van 6 mei 2021. In de reactie van de verzekeringsarts b&b van 3 november 2021 is vermeld dat de brief van het Maastricht UMC geen nieuwe medische feiten bevat voor de datum in geding.
6.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd en eiseres medisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bij de oordeelsvorming betrokken en alle door eiseres geuite gezondheidsklachten zijn kenbaar in de beoordeling betrokken. Wat betreft de stelling van eiseres dat het haar bevreemdt dat verweerder geen informatie heeft opgevraagd bij haar behandelaars, overweegt de rechtbank dat het ter vrije beoordeling van de verzekeringsarts staat of informatie wordt opgevraagd. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, de hoogste rechter in zaken over onder andere Ziektewetuitkeringen) dat de verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. [1] Het opvragen van informatie bij derden is met name aangewezen als de verzekeringsarts zich geen duidelijk beeld kan vormen van de medische toestand van betrokkene. Uit de medische rapporten blijkt dat daar bij eiseres geen sprake van was. De artsen beschikten naast hun eigen onderzoeksbevindingen over de in het dossier aanwezige medische informatie. Die informatie was onder meer gegeven door de bedrijfsarts. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat eiseres ook zelf uitgebreid heeft verteld over haar ziektes en behandelingen. De verzekeringsartsen hebben de door eiseres genoemde diagnoses en behandelingen overgenomen in hun rapporten en meegewogen in de beoordeling die zij hebben gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft de door eiseres in de beroepsfase overgelegde medische informatie bestudeerd en beoordeeld. Ook in (de inhoud van) die informatie heeft de verzekeringsarts b&b geen reden gezien tot het opvragen van (meer) informatie bij de behandelend sector. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was om tot een medisch oordeel te komen. Daarom hoefde de verzekeringsarts b&b geen contact op te nemen met de behandelaars van eiseres.
6.2
In de FML hebben de arts en de verzekeringsarts b&b beperkingen opgenomen vanwege de pijnklachten, de psychische klachten en de ziekte van Raynaud. Uit de door eiseres ingebrachte brief van 6 mei 2021 van het Maastricht UMC blijkt dat eiseres wordt opgeroepen voor onderzoek naar dunnevezelneuropathie en dat de wachttijd voor dat onderzoek 12 tot 13 maanden bedraagt. De rechtbank overweegt dat op dit moment nog niet vast staat dat bij eiseres sprake is van dunnevezelneuropathie. Daarom kan nu niet worden gezegd dat de verzekeringsarts b&b in verband met dunnevezelneuropathie meer beperkingen had moeten aannemen. Als uit het onderzoek zal blijken dat bij eiseres sprake is van dunnevezelneuropathie, kan eiseres daarover contact opnemen met het Uwv.
De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift en uit wat eiseres op de zitting heeft verteld dat zij van mening is dat zij ernstiger beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De rechtbank kan bij de beoordeling van het beroep niet alleen afgaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. Bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid zijn namelijk niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend. Het gaat erom dat de verzekeringsarts op basis van de medische informatie moet beoordelen welke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. Ook bij het vaststellen van de beperkingen van eiseres zijn de arts en de verzekeringsarts b&b uitgegaan van de medische informatie over de klachten van eiseres. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b op basis van de door eiseres ingezonden medische informatie een aantal extra beperkingen aangenomen. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts b&b meer beperkingen had moeten aannemen.
6.3
Uit wat hiervoor is geoordeeld volgt, dat het medische deel van het bestreden besluit juist is. Dat betekent dat wat eiseres in beroep naar voren heeft gebracht niet gevolgd wordt.
7. Ook het deel van het bestreden besluit dat gaat over de functies die eiseres volgens de arbeidsdeskundige b&b met de in de FML aangenomen beperkingen zou kunnen verrichten, kan in stand blijven. Eiseres heeft in beroep namelijk niet aangevoerd dat die functies niet geschikt zouden zijn.
8. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld volgt dat verweerder terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 14 februari 2020 heeft beëindigd.
9. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II verklaart de rechtbank ongegrond.
10. Omdat verweerder eerst na het instellen van beroep door eiseres het bestreden besluit I heeft vervangen door het bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.