ECLI:NL:RBDHA:2022:2768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/4418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na deskundigenonderzoek en nieuwe beslissing op bezwaar in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.G. van den Heuvel, beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J.H. Swart, waarin de uitkering op grond van de Ziektewet per 1 oktober 2019 werd beëindigd. Het primaire besluit werd op 30 augustus 2019 genomen, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond werd verklaard, volgde op 2 juni 2020. Na een zitting op 24 juni 2021, waar het onderzoek werd heropend, heeft de rechtbank deskundigen benoemd om verzoeker te onderzoeken. Op 1 februari 2022 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de ZW-uitkering van verzoeker per 1 oktober 2019 werd voortgezet. Verzoeker trok zijn beroep in en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.518,- en verweerder veroordeeld tot deze vergoeding. De uitspraak is gedaan op 10 maart 2022 door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.G. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoeker op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per 1 oktober 2019 beëindigd.
Bij besluit van 2 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 24 juni 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een psychiater en een verzekeringsarts als deskundigen te benoemen om verzoeker te onderzoeken. Op 30 december 2021 heeft de rechtbank het rapport van de deskundigen ontvangen.
Verweerder heeft met het besluit van 1 februari 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bestreden besluit van 2 juni 2020 gewijzigd, het bezwaar gericht tegen het primaire besluit van 30 augustus 2019 alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de ZW-uitkering van verzoeker per 1 oktober 2019 wordt voortgezet.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.