Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. In deze zaak heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting naar Zuid-Soedan een reëel risico loopt op ernstige schade.
Wat heeft verweerder aan zijn besluit ten grondslag gelegd?
2. Bij de beoordeling van het asielrelaas van eiseres heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Verweerder heeft ook geloofwaardig geacht dat eiseres op 12 september 2017 is verkracht, waarna zij zwanger is geraakt en op 30 juni 2018 in Kenia is bevallen van haar zoon. Verweerder heeft ongeloofwaardig geacht dat eiseres problemen heeft gehad met haar oom, omdat haar oom haar zoon niet zou accepteren. Volgens verweerder komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer vanwege haar persoonlijke situatie of de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Eiseres stelt dat het medisch advies horen en beslissen van de FMMU onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de verpleegkundige het advies niet heeft ondertekend. Dat duidt erop dat zij zich niet in het advies kon vinden. Het advies is weliswaar door de arts getekend, maar die heeft eiseres niet gezien. Gelet hierop moet eiseres opnieuw worden onderzocht en gehoord.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het advies – ondanks het ontbreken van een handtekening van de verpleegkundige - zorgvuldig tot stand is gekomen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 22 oktober 2020 door een verpleegkundige is onderzocht. Deze verpleegkundige heeft vervolgens een medisch advies opgesteld. Uit dat advies volgt dat er bij eiseres geen klachten zijn waargenomen en dat er geen sprake is van enige beperking, die relevant is voor het horen en beslissen. Het advies is op 23 oktober 2020 ondertekend door een arts.
6. Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 27 juni 2018volgt dat een FMMU-advies dat is opgesteld conform het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (hierna: het protocol) voldoet aan de vanuit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens de werkwijze beschreven in dat protocol wordt een vreemdeling in eerste instantie door een verpleegkundige onderzocht om zijn of haar medische situatie in kaart te brengen. De verpleegkundige stelt vervolgens een medisch advies horen en beslissen op. Dit advies wordt door een voor de FMMU werkzame arts gecontroleerd en ondertekend. Deze arts draagt de eindverantwoordelijkheid voor het advies.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het FMMU-advies enkel vanwege het ontbreken van een handtekening van de verpleegkundige onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder daarom een nieuw advies had moeten opvragen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de arts als eindverantwoordelijke conform het protocol het advies heeft ondertekend. Bovendien heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd dat de inhoud van het advies niet juist zou zijn. Ook heeft zij niet kunnen aangeven of er tijdens de gehoren zich indicaties hebben voorgedaan die aanleiding hadden moeten zijn geweest voor het opvragen van een nieuw FMMU-advies. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat verweerder niet mocht uitgaan van haar verklaringen tijdens de gehoren, kan dit betoog daarom niet slagen.
8. Eiseres stelt alleenstaand te zijn. De gegevens uit het visumdossier kunnen volgens haar niet bij de beoordeling worden betrokken, omdat ze verzonnen zijn en door een ander ingevuld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres gelet op die gegevens niet als alleenstaande vrouw kan worden aangemerkt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder uitgaan van de gegevens uit het visumdossier, waarin onder andere is vermeld dat referent garant staat voor zijn echtgenote, te weten eiseres. Eiseres heeft niet met objectieve stukken aannemelijk gemaakt dat deze gegevens onjuist zijn. Verweerder heeft daarom niet geloofwaardig hoeven te achten dat eiseres alleenstaand is en was ook niet gehouden onderzoek te doen naar de juistheid van deze gegevens.
Reëel risico op ernstige schade
10. Eiseres stelt onder verwijzing naar verschillende rapportendat in Zuid-Soedan sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (hierna: artikel 15c), waardoor zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres wijst hierbij op het geweldsniveau in Zuid-Soedan en het aantal mensenrechtenschendingen, zoals willekeurige moorden, conflict gerelateerd seksueel geweld en foltering. Volgens eiseres concludeert de UNHCR dat in Zuid-Soedan sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c. Als lid van de Verenigde Naties, waarvan de UNHCR onderdeel is, dient verweerder deze conclusie over te nemen. Verder wijst eiseres op de verslechterde humanitaire situatie als gevolg van de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan aanleiding geeft tot ernstige zorgen, maar dat er op dit moment geen aanleiding is om een situatie als bedoeld in artikel 15c aan te nemen. Daarbij hecht verweerder grote waarde aan het gegeven dat in de eerste helft van 2021 een sterke afname is geweest van het geweld. In de penibele humanitaire situatie ziet verweerder evenmin aanleiding om een dergelijke situatie aan te nemen. Het is volgens verweerder niet aan de UNHCR om te bepalen welk beleid verweerder dient te voeren ten aanzien van Zuid-Soedan.
12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er in Zuid-Soedan op dit moment geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Zuid-Soedan enkel door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
13. Uit verschillende door partijen aangehaalde rapporten blijkt dat de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan aanleiding geeft tot ernstige zorgen en dat er in het jaar 2020 sprake was van een zorgelijke geweldspiek.Echter, uit het rapport van UNMISS, waarnaar beide partijen verwijzen, blijkt dat in de eerste helft van het jaar 2021 het aantal gerapporteerde incidenten (513) en burgerslachtoffers (1859) ten opzichte van het jaar 2020 met respectievelijk 26 % en 52 % is afgenomen. Zo zijn er in de eerste helft van het jaar 2021 1042 personen gedood en zijn 66 personen slachtoffer geworden van seksueel geweld. Hoewel het geweldsniveau in de eerste helft van 2021 fluctueerde, was er ten opzichte van het geweldsniveau in 2020 dan ook sprake van een sterke afname van het geweld. Deze cijfers, afgezet tegen het inwoneraantal van Zuid-Soedan, dat wordt geschat op 11,5 miljoen, duiden daarom niet op een situatie als bedoeld in artikel 15c. De door eiseres aangehaalde recentere informatieschetst, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, geen wezenlijk ander beeld van de in het rapport van UNMISS geschetste algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Uit deze recentere informatie kan worden afgeleid dat het geweldsniveau ook in de tweede helft van het jaar 2021 fluctueerde, maar niet dat er sprake is van een wezenlijk ander geweldsniveau dat op zichzelf leidt tot een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c. De door eiseres aangehaalde informatie over de veiligheidssituatie in de jaren 2018 en 2019leidt evenmin tot een ander oordeel. Verweerder heeft deze informatie bij zijn motivering betrokken en bovendien is deze informatie inmiddels gedateerd.
14. Hoewel ook de berichten over de humanitaire situatie zorgelijk zijn, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat, gezien het afnemende geweld in 2021, ook de toegang tot humanitaire hulp zal verbeteren. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat er in 2020 in Zuid-Soedan op 6.586 plekken niet-gouvermentele organisaties (hierna: ngo’s) actief waren,dat in 2020 het land 907 miljoen dollar voor humanitaire hulp heeft gekregenen dat ook Nederland in 2020 ontwikkelingshulp heeft geboden aan Zuid-Soedan.Ook in de humanitaire situatie heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor het aannemen van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c.
15. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte het standpunt van de UNHCR over de algemene veiligheidssituatie niet heeft gevolgd, wordt niet gevolgd. Verweerder heeft als nationale beslisautoriteit de bevoegdheid om te beoordelen of in een land sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c. Verweerder kan daarbij verschillende bronnen gebruiken, waaronder rapporten van de UNHCR. Verweerder is echter niet gehouden de conclusies uit die rapporten te volgen.
16. De stelling van eiseres dat zij als alleenstaande vrouw een reëel risico loopt slachtoffer te worden van seksueel geweld, wordt evenmin gevolgd. Immers, zoals onder rechtsoverweging 9 is overwogen, heeft verweerder niet geloofwaardig hoeven te achten dat eiseres alleenstaand is en bovendien volgt uit wat onder rechtsoverweging 13 is overwogen dat eiseres geen reëel risico loopt slachtoffer te worden van ernstige schade in de vorm van seksueel geweld.
17. Eiseres stelt dat de belangen van haar minderjarige kind onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Ook in dit verband verwijst eiseres naar het geweldsniveau waaraan zij en haar kind bij terugkeer blootgesteld zullen worden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in een asielprocedure voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van het kind en dat in dit geval het kind van eiseres geen zelfstandige asielmotieven heeft, die bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
18. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat in een asielprocedure in zijn algemeenheid rekening wordt gehouden met de belangen van minderjarige kinderen. Verweerder is daartoe op grond van internationale verdragen ook verplicht. Deze verplichting gaat echter niet zo ver dat kinderen vanwege hun minderjarigheid een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen. In dit geval heeft eiseres in beroep als individuele omstandigheid naar de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan verwezen. Zoals onder rechtsoverweging 13 en 14 is overwogen, heeft verweerder op grond van de beschikbare informatie mogen concluderen dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.