ECLI:NL:RBDHA:2022:2655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/8328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van middelenvereiste en Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Turkse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, met als doel verblijf bij zijn referente, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft en een Wajong-uitkering ontvangt. De aanvraag werd afgewezen op basis van het middelenvereiste zoals vastgelegd in artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek had verricht naar de arbeidsongeschiktheid van de referente, ondanks dat zij sinds 2014 een Wajong-uitkering ontvangt en beperkingen heeft die haar arbeidsparticipatie belemmeren.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat de referente niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de specifieke omstandigheden van de referente. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen in het kader van het middelenvereiste en de toepassing van de Wajong-regeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van vrijdag 1 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Ancion).

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij [naam referente] ’ (referente) afgewezen.
In het besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Referente is verschenen bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en beoogt verblijf bij referente die de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft. Referente ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit waarin de aanvraag is afgewezen gehandhaafd. Verweerder heeft aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste van artikel 3.22, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Referente beschikt niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan. Referente kan ook niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden aangemerkt omdat zij arbeidsvermogen heeft, dan wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen en zij daardoor nu of in de toekomst mogelijkheden heeft om te werken. Eiser voldoet daarom ook niet aan de voorwaarde van artikel 3.22, tweede lid, van het Vb. Verweerder ziet geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag in te willigen. Tot slot meent verweerder dat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
3.1
Eiser voert primair aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat referente
niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Uit de overgelegde stukken blijkt dat referente sinds 2014 een Wajong-uitkering ontvangt. Op advies van haar begeleider bij het UWV is zij aan het werk gegaan bij [naam bedrijf] . Zij behoudt haar uitkering en krijgt verder geen salaris. Er zijn dus ook geen salarisspecificaties. Referente werkt in een bescherende werkomgeving met aanpassingen en veel begeleiding. Uit het overgelegde
Arbeidsdeskundig Onderzoek van het UWV blijkt dat referente bekend is met ernstige
slechthorendheid en een lichte verstandelijke beperking. Haar klachten zijn chronisch van aard zodat de medische situatie niet wezenlijk zal veranderen. Het UWV heeft geconcludeerd dat referente niet in staat is om meer den 75 % van het maatmaninkomen te verdienen. Dat referente nog maar 23 jaar oud is en sinds haar 18e een Wajong ontvangt, leidt niet tot een ander oordeel. In bezwaar is geprobeerd om een recente beslissing ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van referente te verkrijgen, hetgeen niet is gelukt.
Verweerder heeft zich volgens eiser dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat referente niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste krachtens artikel 3.22, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat in het arbeidsdeskundig rapport van het UWV is vermeld dat zij niet in staat is om meer den 75 % van het maatmaninkomen te verdienen.
3.2
Subsidiair voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de
omstandigheid dat de referente niet in staat is om te voldoen aan het middelenvereiste niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de
Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Vast staat dat referente beperkingen heeft en dat zij sinds haar 18e een Wajong-uitkering ontvangt. Zij heeft: een verstandelijke beperking en is slechthorend. Met haar huidige beperkingen zal zij nimmer aan het middelenvereiste kunnen voldoen en een reguliere baan kunnen vinden aangezien zij slechts zeer eenvoudige werkzaamheden (onder begeleiding) verricht voor een beperkt aantal uren. Deze baan heeft zij aangeboden gekregen via het UWV. De werkgever betaalt ook geen loon uit, het is eigenlijk een soort dagbesteding voor haar. Volgens eiser is het duidelijk dat een andere werkgever die bekend is met de beperkingen van referente, nimmer een regulier dienstverband zal aangaan met referente. Dat betekent dat zij nimmer aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen.
4.1
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij vindt dat verweerder van zijn beleid op dit punt had moeten afwijken. Daarmee doet eiser een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit dat artikel volgt dat een bestuursorgaan van zijn beleid afwijkt als de toepassing in een concreet geval onevenredig is. Uit de stukken die in het dossier zitten (bijvoorbeeld het Arbeidsdeskundig rapport van 10 oktober 2014) blijkt dat referente geen theoretische verdiencapaciteit heeft omdat er onvoldoende functies te duiden zijn. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 3 oktober 2014 staat daarnaast dat de verwachting is dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden niet wezenlijk zullen veranderen. Door het UWV is echter niet vastgesteld dat referente ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Vaststaat dat referente al sinds 2014 een Wajong-uitkering ontvangt.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de systematiek van de Wajong en de specifieke omstandigheden van referente nader onderzoek had moeten verrichten naar de vraag of referente, hoewel dit nog niet door UWV is vastgesteld in een besluit, toch moet worden geacht blijvend en volledig arbeidsongeschikt te zijn.
De rechtbank verwijst ter onderbouwing van dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3407), met name de rechtsoverwegingen 7, tweede alinea en volgende en rechtsoverweging 7.1. Daaruit volgt dat de Wet Wajong een andere systematiek kent dan de Wet WIA en dat ook jonggehandicapten die volledig arbeidsongeschikt zijn en een duurzame medische beperking hebben, (nog) niet duurzaam en volledige arbeidsongeschikt worden verklaard maar de werkregeling instromen als het UWV (nog) perspectief op ontwikkeling van (enig) arbeidsvermogen ziet. Dat sluit echter niet uit dat de jonggehandicapte redelijkerwijs geen loonvormende arbeid zal kunnen gaan verrichten. De werkregeling heeft voor de jonggehandicapte als voordeel dat deze inkomens- en arbeidsondersteuning ontvangt. Referente zou rechtsmiddelen kunnen aanwenden om door het UWV alsnog als duurzaam en volledig arbeidsongeschikt te worden aangemerkt en zo gezinshereniging mogelijk te maken maar de Afdeling is van oordeel dat verweerder dit niet van een referente kan verlangen omdat zij daardoor haar recht op arbeidsondersteuning zou verliezen.
4.3
Verweerder had dus nader onderzoek moeten verrichten naar de specifieke omstandigheden van referente, waaronder de reële kans op arbeidsparticipatie binnen een redelijke termijn. Het lag daarbij in de rede daarover bij het UWV informatie in te winnen.
Vervolgens had verweerder een zorgvuldig en voldoende gemotiveerd besluit over toepassing van artikel 4:84 van de Awb kunnen nemen. Dat verweerder, zoals hij heeft betoogd, bij referente een perspectief ziet op ontwikkeling van arbeidsvermogen doet hieraan niet af nu dit, gezien ook hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, niet uitsluit dat referente redelijkerwijs geen loonvormende arbeid zal kunnen gaan verrichten.
Conclusie
5. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder op onvoldoende deugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom hij de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Het bestreden besluit is strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 eerste lid, van de Awb. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarbij hij deze uitspraak in acht dient te nemen. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd behoeft thans geen bespreking.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.