ECLI:NL:RBDHA:2022:2619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
C/09/614515 / FA RK 21-4493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van verzoek tot zorgmachtiging na vernietiging door de Hoge Raad met toetsing van wilsbekwaamheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging, na een eerdere vernietiging door de Hoge Raad. De zaak betreft een man, geboren in 1976, die lijdt aan schizofrenie en verslavingsstoornissen. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder eerdere beschikkingen en medische verklaringen. De advocaat van de man heeft aangevoerd dat zijn cliënt wilsonbekwaam was ten tijde van de eerdere beschikking van 13 juli 2021, en dat er geen juridische basis was voor de verzochte zorgmachtiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat was om ter zitting te worden gehoord, maar dat zijn advocaat het woord voerde. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de advocaat van de man gewogen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van wilsbekwaam verzet van de man tegen de voorgestelde verplichte zorg, en dat de zorgmachtiging noodzakelijk was om ernstig nadeel af te wenden. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor een periode van zes maanden, met specifieke voorwaarden voor de uitvoering van de zorg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/614515 / FA RK 21-4493
Datum beschikking: 23 maart 2022

Aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[de man]

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N.J. Batelaan te 's-Gravenhage.

ProcesverloopDe rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:

- een verzoekschrift tot een aansluitende zorgmachtiging, ingekomen bij de rechtbank op 5 juli 2021, met bijlagen:
- een op 30 juni 2021 ondertekende medische verklaring van [psychiater 1] , psychiater, die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij zijn behandeling betrokken was;
- een blanco zorgkaart;
- een zorgplan van 1 juli 2021;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur van 2 juli 2021;
- een uittreksel uit de justitiële documentatie;
- een afschrift van de politiemutaties;
- het proces-verbaal van de zitting van deze rechtbank van 13 juli 2021;
- de beschikking van deze rechtbank van 13 juli 2021;
- de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad van 3 december 2021;
- het proces-verbaal van de zitting van deze rechtbank van 27 december 2021 ter behandeling van het verzoek van de officier van justitie van 9 december 2021 tot een aansluitende zorgmachtiging;
- de beschikking van deze rechtbank van 27 december 2021;
- het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022.
De rechtbank heeft op 17 februari 2022 per e-mailbericht de officier van justitie verzocht om een aanvullende medische verklaring.
Vervolgens heeft de rechtbank op 23 februari 2022 de volgende stukken ontvangen:
- een aanvulling wilsbekwaamheidsbeoordeling op medische verklaring d.d. 30 juni van 22 februari 2022 opgemaakt door [psychiater 2] ;
- een e-mailbericht van de advocaat met als bijlage een pleitnota.
De mondelinge behandeling van het verzoek na terugverwijzing door de Hoge Raad heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022 in het gebouw van de rechtbank.
Daarbij zijn gehoord:
- de officier van justitie mr. A. Baas;
- de advocaat;
- de [sociaal psychiatrisch verpleegkundige] ;
- de psychiater [psychiater 2] via een Skype-verbinding.
Betrokkene is niet verschenen. De advocaat heeft meegedeeld dat betrokkene coronaklachten heeft en daardoor niet aanwezig kan zijn. Betrokkene wil wel dat de zitting doorgaat, aldus de advocaat. Gelet hierop heeft de rechtbank vastgesteld dat betrokkene niet in staat is om ter zitting te worden gehoord in deze zaak en ook niet gehoord wenst te worden. De rechtbank heeft daarop besloten om de mondelinge behandeling zonder het bijzijn van betrokkene voort te zetten en de advocaat in de gelegenheid te stellen namens betrokkene het woord te voeren.

Verzoek en verweer

De officier van justitie heeft bij verzoekschrift, oorspronkelijk op 5 juli 2021 op de griffie ontvangen, verzocht een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden. Bij de beoordeling van dit verzoek moet acht worden geslagen op de stukken die bij het verzoekschrift zijn gevoegd, op de standpunten zoals die blijkens het proces-verbaal van de zitting van 13 juli 2021 zijn aangevoerd, als ook op de aanvulling op de medische verklaring van 22 februari 2022 van de onafhankelijk psychiater, waaruit volgt dat betrokkene wilsonbekwaam was ten tijde van de vernietigde beschikking. Een en ander leidt tot de conclusie dat geen sprake was van wilsbekwaam verzet van betrokkene tegen de verzochte vorm van verplichte zorg “toedienen van medicatie” zodat zijn bezwaar tegen het opnemen van deze vorm van verplichte zorg niet behoeft te worden gehonoreerd, aldus de officier van justitie.
Namens betrokkene is aangevoerd dat het verzoek in het geheel opnieuw dient te worden behandeld en dat op het proces-verbaal van de zitting van die datum geen acht meer dient te worden geslagen, nu de Hoge Raad de beschikking van 13 juli 2021 geheel heeft vernietigd. Namens betrokkene wordt verder – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:
- betrokkene een kans moet krijgen om verder te gaan met zijn leven zonder zorgmachtigingen;
- er geen sprake is van ernstig nadeel;
- het feit dat er geen beslissing in het dossier van betrokkene is van de zorgverantwoordelijke dat betrokkene wilsonbekwaam zou zijn, zoals is vereist op grond van artikel 1:5 van de Wvggz, juridische consequenties moet hebben;
- indien de zorgverantwoordelijke van mening is dat betrokkene wilsonbekwaam is, er had moeten worden voorzien in een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1:3, lid 4 van de Wvggz en dat, nu dat niet is gebeurd, dit juridische consequenties moet hebben;
- betrokkene wilsbekwaam is, er geen sprake is van levensgevaar voor hemzelf of anderen noch van gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen, en dat het wilsbekwaam verzet van betrokkene daarom moet worden gehonoreerd;
- de aanvullende verklaring van 22 februari 2022 van de psychiater (ten aanzien van de wilsbekwaamheid van betrokkene) te summier is en dat te onduidelijk is hoe de psychiater tot die conclusie is gekomen, zodat daaraan geen althans onvoldoende waarde kan worden gehecht om tot een gerechtvaardigde vaststelling van wilsonbekwaamheid van betrokkene in retrospectief te kunnen concluderen.
Betrokkene verzoekt dan ook het verzoek tot een aansluitende zorgmachtiging af te wijzen.

Beoordeling

Behandeling ex tunc
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad de door deze rechtbank gegeven beschikking van 13 juli 2021 heeft vernietigd en het geding naar de rechtbank heeft terugverwezen ter verdere behandeling en beslissing. De bestreden beslissing betreft een machtiging die inmiddels is vervallen. De rechtbank heeft op 27 december 2021 een (nieuwe) aansluitende zorgmachtiging verleend. Deze laatste beslissing ligt nu niet ter toetsing voor. Ingeval na cassatie en verwijzing opnieuw moet worden beslist over de verlening van een machtiging op een tijdstip dat binnen de geldigheidsduur van de (opnieuw) te verlenen machtiging valt, dient de rechtbank haar beslissing te nemen op basis van de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van die beslissing voordoen (’ex nunc’). Gelet op het voorgaande dient de rechtbank in het onderhavige geval te beoordelen of ten tijde van de vernietigde beslissing, op 13 juli 2021, werd voldaan aan de criteria voor verlening van de verzochte aansluitende zorgmachtiging (‘ex tunc’).
De rechtbank volgt de stelling van betrokkene dat geen acht meer dient te worden geslagen op hetgeen ter zitting van 13 juli 2021 is besproken en vastgelegd in een proces-verbaal, niet. Met de vernietiging van de beschikking van 13 juli 2021 door de Hoge Raad is het proces-verbaal van de zitting van 13 juli 2021 immers niet vernietigd. De rechtbank overweegt daarbij dat de behandeling van het verzoek na terugverwijzing over wordt gedaan vanaf het moment waarop de rechterlijke fout die leidde tot de vernietiging werd begaan. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat de vernietiging ziet op een fout in de beschikking. De rechtbank moet de zaak dan ook behandelen in de stand waarin deze zich bevond toen de vernietigde beschikking werd gewezen. Verder acht de rechtbank hetgeen op 13 juli 2021 is besproken, voor de beslissing die de rechtbank nu moet nemen relevant.
Vernietiging van de beschikking en nieuwe verweren van betrokkene
De rechtbank stelt voorop dat hoewel de Hoge Raad in het dictum van zijn arrest de bestreden uitspraak vaak zonder enige beperking vernietigt, daaruit niet mag worden afgeleid dat al hetgeen de bestreden uitspraak inhield, is vernietigd. De rechter moet na verwijzing aan de hand van hetgeen door de Hoge Raad is overwogen en beslist, beoordelen welke onderdelen van de vernietigde uitspraak in cassatie niet of tevergeefs bestreden zijn en derhalve onaantastbaar zijn geworden. Slechts in uitzonderlijke gevallen of in zaken waarin het aankomt op de actuele toestand kan na verwijzing de gebondenheid van de rechter aan de in cassatie niet of tevergeefs bestreden beslissing worden doorbroken.
Blijkens de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 4 februari 2022 onder 3.1.1 en de conclusie van 3 december 2021 in die zaak onder 3.1 bevat het cassatiemiddel één klacht.
De Hoge Raad overweegt op dit punt onder meer het volgende:
“[…]
3.1.1 Het middel richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het beoordelen van wilsbekwaam verzet een taak van de zorgverantwoordelijke is op het moment dat de verplichte zorg in het kader van een zorgmachtiging wordt uitgevoerd en niet van de rechter bij de beoordeling of een zorgmachtiging moet worden verleend. Het betoogt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat art. 2:1 lid 6 Wvggz geldt voor de gehele procedure en dus ook in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte niet getoetst of betrokkene zich wilsbekwaam verzet tegen het medicatiegebruik, aldus het middel.
[…]
3.1.3 Uit de toelichting op deze bepaling volgt dat zogeheten wilsbekwaam verzet moet worden gerespecteerd indien de psychische stoornis van de patiënt alleen een aanmerkelijke kans op schade voor de betrokkene zelf veroorzaakt. Hiermee is beoogd — overeenkomstig
internationale verplichtingen — tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde wordt gehecht aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwaam persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwaam persoon zonder psychische stoornis. De honorering van wilsbekwaam verzet geldt voor zowel de voorbereiding, de afgifte, de uitvoering als de beëindiging van de crisismaatregel of de zorgmachtiging, dus gedurende de gehele procedure. Ook geldt de honorering van wilsbekwaam verzet voor alle vormen van verplichte zorg, aldus de wetsgeschiedenis.’
3.1.4 Uit het voorgaande volgt dat art. 2:1 lid 6 Wvggz ook van toepassing is in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging.
3.1.5 Het voorgaande betekent dat indien de betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg en de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich niet voordoen, de rechter dient te beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is. Hiertoe dient, indien daarover in de medische verklaring niet is gerapporteerd, een verklaring te worden gevraagd van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. Zo nodig dient de procedure daartoe te worden aangehouden. In het geval dat uit de medische verklaring of uit de hiervoor bedoelde verklaring van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog blijkt dat de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, dient diens bezwaar tegen de verplichte zorg te worden gehonoreerd.
3.1.6 In dit geval heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen het toedienen van medicatie en dit bezwaar voldoende toegelicht (zie hiervoor in 2.2 onder (iii)). De rechtbank had daarom moeten vaststellen of zich situaties voordeden als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz en, indien dat niet het geval was, moeten beoordelen of sprake was van wilsbekwaam verzet.
[…]”.
Blijkens het voorgaande dient de beoordeling van de rechtbank zich thans alleen nog te richten op de vraag of zich – ten aanzien van het bezwaar van betrokkene tegen het toedienen van medicatie – situaties voordeden als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz en, indien dat niet het geval was, of sprake was van wilsbekwaam verzet van betrokkene. Zoals hiervoor is overwogen, is in de onderhavige zaak geen sprake van een beslissing die ziet op de actuele toestand, nu (opnieuw) een beslissing moet worden genomen over het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging, die – met het verlenen van een (nieuwe) aansluitende zorgmachtiging – op 27 december 2021 reeds is vervallen. Verder is gesteld noch gebleken dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin de gebondenheid van de rechter aan niet of tevergeefs bestreden beslissingen kan worden doorbroken.
Het voorgaande brengt met zich dat thans geen nieuwe feitelijke stellingen, verweren en standpunten kunnen worden aangevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verweren die betrokkene thans voor het eerst voert en die zien op een beslissing van de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 1:5 Wvggz inzake de wilsbekwaamheid en op het niet voorzien in een vertegenwoordiger voor betrokkene, voor zover deze verweren al gevolgen zouden kunnen hebben voor het toe- of afwijzen van het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging, niet in haar beoordeling behoeven te worden betrokken.
Gelet hierop, als ook op de stukken en hetgeen ter zitting van 13 juli 2021 en ter zitting van 23 februari 2022 is besproken overweegt de rechtbank voorts als volgt.
In het licht van het voorgaande staat – als in cassatie niet bestreden – blijkens de beschikking van 13 juli 2021 het volgende vast.
Op 9 februari 2021 is door de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 9 augustus 2021.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting van 13 juli 2021 is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie van het desorganiseerde type en middelgerelateerde- en verslavingsstoornissen. Betrokkene is bekend met de afhankelijkheid van alcohol en drugs, waarvoor hij Refusal dient te gebruiken.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- ernstige psychische schade;
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept.
De rechtbank overweegt daarbij dat door de behandelaar is vermeld dat betrokkene 24 uur per dag begeleiding nodig heeft. Een maand voor de zitting van 13 juli 2021 stond hij op straat, omdat hij weer had gedronken. Zonder medicatie is er snel sprake van decompensatie en wordt betrokkene mogelijk weer snel psychotisch.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, de geestelijke gezondheid van betrokkene te herstellen zodanig dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint en de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene ontkent dat er sprake is van een psychische stoornis waarvoor hij zorg nodig heeft. Om die reden is verplichte zorg nodig.
De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur. Deze vormen van verplichte zorg zijn door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 13 juli 2021 besproken. Aangezien de behandelaar ter zitting heeft aangegeven dat de zorgvormen andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, beperken van de bewegingsvrijheid, insluiten, onderzoek aan kleding of lichaam, onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen, controleren op de aanwezigheid van gedragbeïnvloedende middelen en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten niet noodzakelijk zijn, zal de rechtbank deze zorgvormen afwijzen.
Verzet tegen medicatie
De rechtbank stelt vast dat betrokkene gemotiveerd bezwaar maakt tegen het toedienen van medicatie. Gelet hierop dient de rechtbank te beoordelen of zich situaties voordeden als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz en, indien dat niet het geval was, of sprake was van wilsbekwaam verzet van betrokkene.
De medische verklaring van 30 juni 2021 maakt – naast de hiervoor genoemde vormen van ernstig nadeel – melding van het risico op recidief agressief gedrag naar derden vanuit psychotisch toestandsbeeld, des te meer in combinatie met middelenmisbruik en het zorgplan van 1 juli 2021 maakt melding van geagiteerd gedrag richting derden. Ter zitting van 23 februari 2022 heeft de behandelaar toegelicht dat deze vermeldingen zien op agressief gedrag van betrokkene in 2019, waarbij hij onder meer verbaal, maar ook fysiek dreigend en agressief was in de instelling richting medebewoners en zorgpersoneel, waarbij betrokkene een zorgmedewerker heeft geslagen. De behandelaar heeft daarbij verklaard dat bij decompensatie van betrokkene dit ernstig nadeel zowel in de zomer van 2021 nog kon, als ook thans nog kan spelen. Hoewel deze vermeldingen en de toelichting ter zitting wijzen richting ernstig nadeel waarbij de algemene veiligheid van personen in gevaar is, zal de rechtbank bij de beoordeling of sprake is van situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz ,– als in cassatie niet bestreden – aansluiten bij de bij beschikking van 13 juli 2021 vastgestelde vormen van ernstig nadeel, zoals hiervoor genoemd. Nu deze vormen van ernstig nadeel alleen een aanmerkelijke kans op schade – niet zijnde acuut levensgevaar – voor de betrokkene zelf veroorzaken, is geen sprake van een situatie als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, en dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van wilsbekwaam verzet van betrokkene.
De rechtbank stelt vast dat in de medische verklaring van 30 juni 2021 door de psychiater is geconstateerd dat er sprake is van matig tot geen ziektebesef of -inzicht. Gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 4 februari 2022 heeft overwogen heeft de rechtbank op 17 februari 2022 de officier van justitie verzocht om een aanvullende medische verklaring inzake de wilsbekwaamheid van betrokkene ten tijde van de vernietigde beschikking.
In de aanvulling wilsbekwaambeoordeling op medische verklaring d.d. 30 juni 2021 van de onafhankelijk psychiater, [psychiater 2] van 22 februari 2022 staat het volgende:
“[…]
Op het moment dat ik retrospectief onderzoek heb verricht, door middel van dossieronderzoek, een gesprek met de Zorgverantwoordelijke d.d. 18-2-2022 en telefonisch contact met betrokkene d.d. 22-2-2022, was betrokkene naar mijn oordeel:
NIET in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de
voorgenomen Zorgmachtiging. Ik acht betrokkene retrospectief gezien wilsonbekwaam ter zake, omdat:
Betrokkene is van mening dat hij geen schizofrenie heeft of een andere psychische aandoening. Hij is in het verleden, in 1997 onder invloed van middelen, eenmalig psychotisch geweest. Hierna zou er geen sprake meer zijn geweest van psychose. Betrokkene staat niet achter de behandeling, zo wil hij het liefst stoppen met zijn antipsychotica. Hij is van mening dat hij dan niet zal decompenseren, omdat hij geen middelen meer gebruikt. Hij geeft aan dat hij vorig jaar juni hier ook zo over dacht. Hij wilde toen ook geen ZM of verdere behandeling. De Zorgverantwoordelijke geeft echter aan dat er sprake is van schizofrenie waarbij betrokkene onder invloed van middelen gevoeliger is voor psychotische decompensaties. Betrokkene is in het verleden meermaals psychotisch gedecompenseerd. Dit wordt onderschreven door het dossier. De Zorgverantwoordelijke voorziet dat zonder ZM betrokkene zal stoppen met zijn behandeling en psychotisch zal decompenseren. Dit kan tot gevolg hebben dat hij zijn huidige woonvoorziening zal moeten verlaten.
Uit dit alles kan worden geconcludeerd dat betrokkene zijn belangenbehartiging ten aanzien van zijn ziekte niet goed kan wegen. Hij heeft geen ziektebesef of –inzicht, is het niet eens met de gestelde diagnose en staat niet achter de behandeling. Hij ziet ook niet in dat het weigeren van de behandeling nadelige gevolgen kan hebben zoals een decompensatie met alle nadelige gevolgen van dien.
[…]”.
Betrokkene voert – kort weergegeven – aan dat deze aanvulling te summier is en dat te onduidelijk is hoe de psychiater tot deze beoordeling is gekomen, zodat daaraan geen althans onvoldoende waarde kan worden gehecht om tot een gerechtvaardigde vaststelling van wilsonbekwaamheid van betrokkene in retrospectief te kunnen concluderen. In de literatuur is uitgebreid beschreven hoe wilsbekwaamheid moet worden getoetst. Bovendien is in de beschikking van 27 december 2021 door de rechtbank overwogen dat onvoldoende is gebleken dat betrokkene wilsonbekwaam zou zijn. Dit rijmt niet met de verklaring van 22 februari 2022, aldus betrokkene.
De psychiater heeft ter zitting toegelicht dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat betrokkene zegt dat hij niet ziek is en dat hij geen behandeling nodig heeft. Dit was ook zo in de zomer van 2021. Dit blijkt ook uit het dossier en uit navraag bij de behandelend psychiater. Uit de medische verklaring van destijds en uit de stukken van de psychiater blijkt dat betrokkene destijds drie keer is uitgenodigd, maar niet is verschenen. Telefonisch gaf hij aan dat er niets was en dat hij ook niet gezien wilde worden. Betrokkene ziet niet in dat als hij stopt met de medicatie, hij dan zal decompenseren. Hij stelt dat er één keer sprake is geweest van een psychose, maar dit is meerdere keren geweest. Betrokkene is niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Hij ziet niet in dat hij meerdere psychoses heeft gehad ten gevolge van het niet nemen van medicatie en dat daardoor het ernstig nadeel zal intreden. Het beoordelen van de wilsbekwaamheid op een moment in het verleden is lastig. De psychiater heeft verklaard dat zij alle bronnen die beschikbaar waren, heeft gebruikt en gewogen om tot haar oordeel te komen. Naar haar oordeel als medicus was op basis van deze gegevens met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sprake van wilsonbekwaamheid bij betrokkene ten tijde van het nemen van de beslissing van de rechtbank op 13 juli 2021, aldus de psychiater.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het begrip ‘wilsonbekwaam’ heeft blijkens de wettelijke omschrijving in artikel 2:1 lid 6 Wvvgz, luidende ‘niet tot van een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is’ en de parlementaire toelichting daarop, betrekking op zeer kort gezegd een ‘kennen en kunnen’. Betrokkene zal voldoende moeten begrijpen wat er in zijn geval aan de hand is (zijn toestand kennen) en voldoende in staat moeten zijn om daarover tot behoorlijke (redelijke) afwegingen te komen (kunnen).
In zijn arrest van 4 februari 2022 overweegt de Hoge Raad dat een verklaring nodig is van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. De toetsing of sprake is van wilsbekwaamheid is derhalve voorbehouden aan een (onafhankelijk) arts of klinisch psycholoog die daarbij gebonden is aan de beroepsnormen en uitgangspunten die voor hem of haar gelden. De rechtbank kan dit (medisch) oordeel slechts juridisch toetsen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de aanvulling op de medische verklaring blijkt hoe de psychiater het retrospectief onderzoek heeft verricht, te weten door middel van dossieronderzoek, een gesprek met de zorgverantwoordelijke op 18 februari 2022 en telefonisch contact met betrokkene op 22 februari 2022. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat de psychiater voldoende heeft toegelicht hoe zij het retrospectief onderzoek heeft uitgevoerd. De psychiater heeft op basis van alle bronnen die beschikbaar waren een afweging gemaakt en is tot het oordeel gekomen dat betrokkene ten tijde van het nemen van de beschikking van 13 juli 2021 wilsonbekwaam was en derhalve niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Naar haar oordeel als medicus was op basis van deze gegevens met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid hiervan sprake. De rechtbank ziet hierin aanleiding de psychiater in haar (medisch) oordeel te volgen. Dat de rechtbank in de beschikking van 27 december 2021 op grond van de op dat moment beschikbare informatie van oordeel was dat onvoldoende gebleken was dat betrokkene op dat moment wilsonbekwaam zou zijn, doet hier niet aan af. De psychiater heeft ter zitting ook toegelicht dat wilsbekwaamheid niet statisch is en kan fluctueren, waarbij bijvoorbeeld als medicatie aanslaat, op dat moment wel sprake kan zijn van wilsbekwaamheid ter zake, aldus de psychiater. Gelet hierop acht de rechtbank de situatie ten tijde van 27 december 2021 niet van belang voor de beoordeling van de situatie ten tijde van de zitting van 13 juli 2021.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat er bij de beoordeling van het verzoekschrift van 5 juli 2021 tot verkrijging van een zorgmachtiging geen sprake was van wilsbekwaam verzet van betrokkene tegen de verzochte vorm van verplichte zorg “toedienen van medicatie” zodat zijn bezwaar tegen het opnemen van deze vorm van verplichte zorg niet wordt gehonoreerd.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting van 13 juli 2021 is besproken, lijken de psychotische klachten voor een groot deel onder controle doordat betrokkene de medicatie inneemt en de juiste begeleiding krijgt. Betrokkene wil zelf zo snel mogelijk stoppen met zijn medicatie. Het risico is groot dat betrokkene in het vrijwillige kader de medicatie zal weigeren, met psychotische decompensatie tot gevolg.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank – als voor het overige in cassatie niet bestreden – de volgende vormen van verplichte zorg, zoals bij beschikking van 13 juli 2021 vastgesteld, zal toewijzen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg zonder meer noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
- toedienen van medicatie;
- verrichten medische controles.
Daarnaast acht de rechtbank ook de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk indien sprake is van decompensatie van het toestandsbeeld van betrokkene en/of het ernstig nadeel niet langer in het ambulante kader kan worden afgewend:
- uitoefenen van toezicht op betrokkene.
- opnemen in een accommodatie, bij decompensatie.
De rechtbank wijst er op dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van een zorgmachtiging op grond van artikel 8:9 Wvggz pas kan beslissen tot het verlenen van de hiervoor genoemde vormen van verplichte zorg nadat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene, met de betrokkene overleg heeft gevoerd over de voorgenomen beslissing en, voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De voorgestelde verplichte zorg is bovendien evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt verder dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal derhalve worden verleend. De rechtbank ziet aanleiding om de termijn van de zorgmachtiging, gelet op het verzoek van de advocaat en de vooruitgang die betrokkene lijkt te boeken, te beperken tot een duur van zes maanden.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van:

[de man]

geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg in ieder geval de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toedienen van medicatie;
- verrichten medische controles;
en daarnaast ook de volgende maatregelen indien sprake is van decompensatie van het toestandsbeeld van betrokkene en/of het ernstig nadeel niet langer in het ambulante kader kan worden afgewend:
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- opnemen in een accommodatie,
bij decompensatie;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 13 januari 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. W.G. de Boer, rechter, bijgestaan door
mr. T.M.M.P. Westbroek als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2022.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.