ECLI:NL:RBDHA:2022:2584
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in strafzaak na vrijspraak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die eerder was vrijgesproken door de kantonrechter. De verzoeker had een schadevergoedingsverzoek ingediend, waarin hij vergoeding vroeg voor kosten van rechtsbijstand en andere gemaakte kosten in verband met zijn strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in raadkamer was verschenen, maar dat zijn advocaat en de officier van justitie wel aanwezig waren. De advocaat voerde aan dat de gemachtigden deskundig waren en dat er voldoende samenhang was tussen het rapport van een deskundige en de vrijspraak van de verzoeker. De officier van justitie betwistte echter de vergoeding van de kosten van de gemachtigden, omdat deze niet door de verzoeker zelf waren gedragen en de verzekeraar al voor deze kosten was gecompenseerd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de wet geen grondslag biedt voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand verleend door een gemachtigde, omdat deze niet voldoen aan de kwaliteitseisen die voor advocaten gelden. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank ook de reiskosten van de verzoeker afgewezen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. Wel heeft de rechtbank de kosten van een onderzoeksrapport dat door een deskundige was opgesteld, toegewezen, omdat deze kosten het belang van het onderzoek hadden gediend. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn verzoek, maar een bedrag van € 226,88 toegewezen voor de kosten van het onderzoeksrapport.