ECLI:NL:RBDHA:2022:2584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
09/184219-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in strafzaak na vrijspraak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die eerder was vrijgesproken door de kantonrechter. De verzoeker had een schadevergoedingsverzoek ingediend, waarin hij vergoeding vroeg voor kosten van rechtsbijstand en andere gemaakte kosten in verband met zijn strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in raadkamer was verschenen, maar dat zijn advocaat en de officier van justitie wel aanwezig waren. De advocaat voerde aan dat de gemachtigden deskundig waren en dat er voldoende samenhang was tussen het rapport van een deskundige en de vrijspraak van de verzoeker. De officier van justitie betwistte echter de vergoeding van de kosten van de gemachtigden, omdat deze niet door de verzoeker zelf waren gedragen en de verzekeraar al voor deze kosten was gecompenseerd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de wet geen grondslag biedt voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand verleend door een gemachtigde, omdat deze niet voldoen aan de kwaliteitseisen die voor advocaten gelden. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank ook de reiskosten van de verzoeker afgewezen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. Wel heeft de rechtbank de kosten van een onderzoeksrapport dat door een deskundige was opgesteld, toegewezen, omdat deze kosten het belang van het onderzoek hadden gediend. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn verzoek, maar een bedrag van € 226,88 toegewezen voor de kosten van het onderzoeksrapport.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/184219-20
Raadkamernummer: 21/1814
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats]
adres: [adres] ,
hierna: de verzoeker.

Inleiding

Tegen de verzoeker is de verdenking gerezen dat als bestuurder van een voortuig door rood licht is gereden, waardoor een ander letsel heeft bekomen. Verzoeker is door de kantonrechter bij vonnis van 25 mei 2021 vrijgesproken. Op 23 juli 2021 heeft de rechtbank een schadevergoedingsverzoek van verzoeker ontvangen.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 15 februari 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van een deel van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De verzoeker is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn advocaat, mr. C.W. Simonis. Tevens is de officier van justitie, mr. C.A.M. Eijgenraam, gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 1.908,93, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand verleend door twee gemachtigden, de door hen gemaakte reis- en parkeerkosten, de door de verzoeker gemaakte reis- en parkeerkosten en de kosten van een expertiserapport dat door [bedrijf 2] is opgemaakt ten behoeve van de strafzaak.
Ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand heeft de raadsman aangevoerd dat de gemachtigden ter zake deskundig waren. In elk geval één van beide is meester in de rechten en beide zijn al jaren werkzaam bij [bedrijf 1] rechtsbijstandsverzekeraar (hierna: [bedrijf 1] ). Hoewel de kosten van rechtsbijstand zijn gedragen door [bedrijf 1] , staat in de verzekeringspolis dat als de verzekerde de kosten kan verhalen op een derde, hij verplicht is dat te doen.
De verzoeker heeft zelf alleen de parkeerkosten betaald.
De kosten van het onderzoeksrapport [bedrijf 2] zijn door [bedrijf 1] voldaan. Het rapport zag op de vraag of er te hard was gereden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende samenhang is tussen het rapport en de vrijspraak.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om een hogere vergoeding van de door de verzoeker gemaakte reiskosten. Per abuis zijn de kosten in het verzoekschrift opgevoerd voor slechts één zitting, terwijl de verzoeker zowel op de zitting van 8 maart 2021 als die van 25 mei 2021 aanwezig was en daarvoor kosten heeft gemaakt.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor bijstand door een gemachtigde niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten zijn niet door de verzoeker gedragen en de verzekeraar is reeds voor die kosten gecompenseerd middels de door de verzoeker betaalde verzekeringspremies. De wetgever heeft hier geen verdienmodel van willen maken. De kosten die de verzoeker heeft gedragen, betreffen de reis- en parkeerkosten ter hoogte van € 13,32, zodat dit deel van de vordering kan worden toegewezen onder afwijzing van het overige.

Het oordeel van de rechtbank

Bevoegdheid van rechtbank
De strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 25 mei 2021, waarbij de verzoeker is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoeker
Het verzoek is tijdig ingediend. Het verzoekschrift voldoet ook verder aan de in de wet daartoe gestelde eisen, zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Kosten van rechtsbijstand door een gemachtigde
De rechtbank begrijpt het verzoek en de ter zitting gegeven toelichting zo dat de raadsman primair een beroep doet op de vergoedingsmogelijkheid die artikel 530 Sv biedt.
Op grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door het gerechtelijk vooronderzoek en de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, en in de kosten van zijn raadsman. Daarvoor is, gelet op de thans geldende jurisprudentie, niet vereist dat de gewezen verdachte de kosten van zijn raadsman zelf heeft gedragen.
In een strafrechtelijke procedure voor de kantonrechter kan een verdachte zich overeenkomstig artikel 398 Sv laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De verzoeker heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of onder het begrip raadsman tevens moet worden verstaan een gemachtigde, niet zijnde een advocaat. De rechtbank overweegt op dit punt het volgende.
De wetgever heeft – anders dan in het bestuursrecht – geen voorziening getroffen voor het geval een gewezen verdachte is bijgestaan door een ander dan een advocaat. Voor advocaten geldt dat zij moeten voldoen aan verschillende gedrags- en kwaliteitseisen, zoals het volgen van een initiële beroepsopleiding, het registreren van een zekere mate van specialisatie en het volgen van permanente educatie. Door het gebruik van de term ‘raadsman’ creëert de wettelijke vergoedingsregeling van artikel 530 Sv een ondergrens aan de kwaliteit van rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komt. Gemachtigden hoeven niet aan diezelfde kwaliteitseisen te voldoen. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat rechtsbijstand die door gemachtigden wordt verleend in het algemeen hetzelfde juridisch deskundig niveau heeft als rechtsbijstand verleend door een advocaat.
Ook de wetgeschiedenis van artikel 591a Sv. (thans oud) geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onder raadsman ook anderen dan een advocaat moeten worden verstaan. In de memorie van toelichting bij de invoering (TK 1961-1962, 6647, nr 3., p. 9) ontbreken die en ook bij de verruiming van tegemoetkoming naar vergoeding gaat het enkel over kosten raadsman. “Daaronder vallen […] de kosten van de advocaat gedurende het gehele strafproces, met inbegrip van de voorlopige hechtenis” (TK 1972, 12132, nr . 3, p. 4).
Bij de recente wetswijzing, waarin artikel 591a Sv. is vervangen door artikel 530 Sv. heeft de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis evenmin aanleiding heeft gezien om de vergoedingsregeling van artikel 530 Sv op dit punt te herzien, zodat het onderscheid tussen advocaat en gemachtigde ook gelet daarop gerechtvaardigd is. Van een onduidelijkheid in de wet die uitleg of een lacune die invulling behoeft, is geen sprake.
Dat leidt dan ook tot het oordeel dat de wet geen grondslag biedt voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die is verleend door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verzochte kosten als proceskosten in de zin van artikel 529 Sv kunnen gelden, zoals subsidiair bepleit.
Op grond van artikel 529 Sv kan aan een gewezen verdachte, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend, die ingevolge de Wet tarieven in strafzaken ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover deze kosten het belang van het onderzoek hebben gediend of door intrekking van dagvaarding of rechtsmiddel door het openbaar ministerie nutteloos zijn geworden.
Allereerst dient te worden vastgesteld of de verzochte vergoeding voor diensten van rechtsbijstand door gemachtigden kosten zijn die ingevolge de Wet tarieven in strafzaken ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen. Deze wet en het daarop gebaseerde Besluit tarieven in strafzaken 2003 bieden een vastgestelde vergoeding voor de werkzaamheden door psychiaters, psychologen, tolken en vertalers. Voor werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, geldt, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wettenschappelijke of bijzondere aard zijn, eveneens een vastgesteld maximum tarief.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 591 (oud) Sv (opgevolgd door het huidige artikel 529 Sv) blijkt het volgende:
Voor zover echter de verdediging van de verdachte tot de rechtsvinding heeft bijgedragen, is een vergoeding voor de kosten van deze verdediging gerechtvaardigd. Artikel 591 Sv geeft de verdachte recht op deze vergoeding wanneer hij daartoe een verzoek indient.
(…) In het voorgaande is reeds duidelijk gesteld dat ook naar het oordeel van de ondergetekende de verdachte of gerekwestreerde aanspraak moet kunnen maken op vergoeding van de kosten, die het gevolg zijn van door dezen gegeven opdrachten aan getuigen of deskundigen - voor zover de aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. [1]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 529 Sv slechts grondslag biedt tot vergoeding van gemaakte kosten voor zover de verdachte een opdracht heeft gegeven aan getuigen of deskundigen, die aan de rechtsvinding hebben bijgedragen.
Vast staat dat de gemachtigden niet als getuige hebben opgetreden. De vraag die dan voorligt is of zij als deskundige kunnen worden aangemerkt.
Een deskundige kan worden ingeschakeld tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein, waarvan hij specifieke of bijzondere kennis bezit (artikel 51i lid 1 Sv), waarna hij aan zijn opdrachtgever een met redenen omkleed verslag uitbrengt, waarin hij zo mogelijk aangeeft welke methode hij heeft toegepast, in welke mate deze methode en de resultaten daarvan betrouwbaar kunnen worden geacht en welke bekwaamheid hij heeft bij de toepassing van de methode (artikel 51l lid 1 Sv).
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen is overwogen, gemachtigden – evenmin als advocaten – niet kunnen worden beschouwd als deskundigen in bedoelde zin van de wet. Ook in deze zaak zijn de gemachtigden niet ingeschakeld voor het geven van informatie of het doen van onderzoek op een bepaald terrein, waarover zij verslag hebben uitgebracht, maar zij zijn opgetreden als belangenbehartigers van de verdachte. De door hen verrichte werkzaamheden vallen daardoor niet onder de Wet tarieven in strafzaken en deze kosten komen op grond van artikel 529 Sv niet voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het voorgaande komen de door de gemachtigden gemaakte reis- en parkeerkosten evenmin voor vergoeding in aanmerking.
Reiskosten van de verzoeker
De advocaat heeft ter zitting verzocht om een hogere vergoeding van de door de verzoeker gemaakte reiskosten, dan in het schriftelijk verzoek is verzocht.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest HR 1 september 1987, NJ 1988, 194 bepaald dat de wetgever vertegenwoordiging niet heeft toegelaten. Dat betekent dat de gewezen verdachte het verzoek zelf moet ondertekenen en dat zij het indienen van een verzoek niet kan overlaten aan een gemachtigde advocaat. De rechtbank is van oordeel dat, in het verlengde daarvan, een gemachtigde ter zitting niet zelfstandig namens de gewezen verdachte het verzoek kan verhogen. Nu de verzoeker niet ter zitting is verschenen, verklaart de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk in dat deel van het verzoek.
Ten aanzien van de in het verzoekschrift verzochte kosten, te weten € 5,32 aan reiskosten en € 8,00 aan parkeerkosten, staat onvoldoende vast dat de verzoeker deze kosten heeft gemaakt. In het dossier bevindt zich een e-mail van [betrokkene] , waaruit kan worden afgeleid dat zij de kosten heeft gemaakt en niet verzoeker zelf. Het verzoek is daardoor onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel zal worden afgewezen.
De kosten van rapportage door [bedrijf 2]
Door de verzoeker wordt vergoeding verzocht ter zake van kosten gemaakt in verband met het laten opmaken van een rapportage door [bedrijf 2] . Zoals hiervoor reeds is overwogen komen op grond van artikel 529 Sv kosten voor vergoeding in aanmerking, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een onderzoeksrapport dat is opgesteld door een deskundige en dat het belang van het onderzoek heeft gediend. Dat de kosten door [bedrijf 1] zijn gedragen, staat aan toewijzing niet in de weg. De rechtbank zal de kosten van het onderzoeksrapport (€ 226,88) toewijzen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek, voor zover dit ziet op de ter zitting gedane verhoging van het verzoek tot vergoeding van reis- en parkeerkosten;
- wijst het verzoek gedeeltelijk toe en kent aan de verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 226,88 (zegge: tweehonderdzesentwintig euro en achtentachtig eurocent);
- wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. J. de Vormer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 226,88 (zegge: tweehonderdzesentwintig euro en achtentachtig eurocent), ten gunste van de verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op [rekeningnummer] , ten name van [bedrijf 1] , onder vermelding van [dossiernummer]

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1962-1963, 6647, nr 5, memorie van antwoord.