Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[Naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser op 24 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 8 december 2020 een verweerschrift ingediend, waarna eiser zijn gronden van beroep heeft aangevuld. De rechtbank heeft op 23 februari 2021 schriftelijk gereageerd op de aanvullingen van eiser. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die op 11 juli 2020 in werking is getreden, geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij er vóór de inwerkingtreding van de wet sprake was van een geldige ingebrekestelling. Eiser heeft verweerder voor het eerst op 26 maart 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat dit prematuur was. Eiser heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen deze uitspraak.
Vaststaat dat eiser verweerder pas op 6 november 2020 in gebreke heeft gesteld, na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet. Hierdoor is artikel 3 van de Tijdelijke wet niet van toepassing en is op grond van artikel 1 van de wet geen beroep mogelijk. De rechtbank concludeert dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier M.Ch. Grazell, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.