ECLI:NL:RBDHA:2022:2581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
NL20.20277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielaanvraag geschil

In deze zaak heeft eiser op 24 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 8 december 2020 een verweerschrift ingediend, waarna eiser zijn gronden van beroep heeft aangevuld. De rechtbank heeft op 23 februari 2021 schriftelijk gereageerd op de aanvullingen van eiser. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die op 11 juli 2020 in werking is getreden, geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij er vóór de inwerkingtreding van de wet sprake was van een geldige ingebrekestelling. Eiser heeft verweerder voor het eerst op 26 maart 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat dit prematuur was. Eiser heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen deze uitspraak.

Vaststaat dat eiser verweerder pas op 6 november 2020 in gebreke heeft gesteld, na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet. Hierdoor is artikel 3 van de Tijdelijke wet niet van toepassing en is op grond van artikel 1 van de wet geen beroep mogelijk. De rechtbank concludeert dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier M.Ch. Grazell, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20277

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 24 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verweerder heeft op 8 december 2020 een verweerschrift ingediend
.
Eiser heeft op 8 december 2020 de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft hier schriftelijk op gereageerd op 23 februari 2021.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1 van de op 11 juli 2020 in werking getreden Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet), zoals deze wet luidde ten tijde van het indienen van het beroepschrift, is behoudens het bepaalde in artikel 3 van deze wet geen beroep mogelijk bij de bestuursrechter tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In artikel 3 van de Tijdelijke wet is bepaald dat artikel 1 buiten toepassing blijft indien vóór het in werking treden van de wet sprake is van het niet tijdig beslissen op zo’n aanvraag en verweerder eveneens vóór inwerkingtreding van de wet op geldige wijze schriftelijk in gebreke is gesteld. [1]
2. Eiser heeft verweerder voor het eerst op 26 maart 2020 in gebreke gesteld voor wat betreft het beslissen op zijn asielaanvraag van 24 september 2019. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 september 2020 [2] geoordeeld dat dit prematuur was. Het vóór inwerkingtreding van de Tijdelijke wet ingestelde beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel ingesteld. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dat wat eiser hierover thans opmerkt.
3. Vaststaat dat eiser verweerder vervolgens pas op 6 november 2020, dus na het inwerking treden van de Tijdelijke wet in gebreke heeft gesteld. Gelet hierop is het bepaalde in artikel 3 van de Tijdelijke wet niet van toepassing en is op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet dan ook geen beroep mogelijk.
4. Dat inmiddels aan de Tijdelijke wet werking zou moeten worden ontzegd, omdat het beoogde doel van de wet niet zou zijn gehaald, zoals eiser in zijn beroepschrift betoogt, vindt geen steun in de tekst van de wet.
5. De rechtbank is kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Staatsblad 2020, 242.
2.NL20.9263