ECLI:NL:RBDHA:2022:2554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/09/612034 / JE RK 21-1173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en aanhouding verzoeken wijziging omgangsregeling en NIFP onderzoek

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 3]. De machtiging was eerder verleend op 30 december 2021 en gold tot 2 maart 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds aanwezig zijn. De moeder vertoont instabiliteit en er zijn zorgen over de relatie met de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders tot wijziging van de omgangsregeling en het gelasten van een deskundigenonderzoek aangehouden, omdat er nog geen duidelijkheid is over de opvoedcapaciteiten van de ouders. De rechtbank heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening en van [minderjarige 3] bij de vader met gezag te verlengen tot 2 juli 2022, de duur van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het belangrijk is om de kindgesprekken tussen de gecertificeerde instelling en [minderjarige 3] voort te zetten, met inachtneming van de wensen van de moeder om iemand met kennis van de dovencultuur aanwezig te laten zijn. De ouders hebben een grote behoefte aan duidelijkheid over het perspectief van hun kinderen, maar de rechtbank mist nog de informatie uit het deskundigenonderzoek om definitieve beslissingen te nemen over de omgangsregeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/612034 / JE RK 21-1173
C/09/612028 / JE RK 21-1172
C/09/604729 / JE RK 20-2958
Datum uitspraak: 25 februari 2022

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Aanhouding verzoeken wijziging omgangsregeling en NIFP onderzoek
in de zaak naar aanleiding van de op 28 januari 2021 en 25 juni 2021 ingekomen verzoekschriften van:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[de man 1]
hierna te noemen: de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
en de op 17 mei 2021 ingekomen verzoekschriften van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2019 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2016 te [geboorteplaats 3]
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de ouders,
en

[de man 2]

hierna te noemen: de vader van [minderjarige 3] ,
wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 30 december 2021 van de Meervoudige Kamer in deze rechtbank is de machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, respectievelijk in een gezinsgerichte voorziening en bij de vader met gezag, verlengd van 2 januari 2022 tot 2 maart 2022. De behandeling van deze verzoeken voor het overige en van de verzoeken tot wijziging van de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige 1] en tot een deskundigenonderzoek zijn aangehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 30 december 2021;
- de rapportages van de gecertificeerde instelling over [minderjarige 3] en [minderjarige 1] , ingekomen op 16 februari 2022.
Op 25 februari 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door de heer [doventolk]
- de vader van [minderjarige 3] ;
- de vader van [minderjarige 1] .
De vader van [minderjarige 3] en de vader van [minderjarige 1] zijn apart van elkaar, beiden in bijzijn van de andere verschenen personen, gehoord.

Verzoeken en verweer

De verzoeken van de ouders strekken tot wijziging van de omgangsregeling met [minderjarige 1] en tot het gelasten van een deskundigenonderzoek.
De verzoeken van de gecertificeerde instelling strekken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening en van [minderjarige 3] bij de vader met gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De gecertificeerde instelling heeft haar verzoeken gehandhaafd en dit als volgt gemotiveerd.
Het perspectief van [minderjarige 3] en [minderjarige 1] ligt niet bij de moeder.
[minderjarige 3] doet het goed op school en bij de vader. Zij heeft er structuur en regelmaat. De gecertificeerde instelling zou graag op neutraal terrein, zoals op school, op kindniveau gesprekjes met [minderjarige 3] willen voeren. De moeder heeft hier bezwaren tegen en wil dat er iemand met kennis van de dovencultuur bij aanwezig is. Dit maakt het gesprekje mogelijk te zwaar voor [minderjarige 3] . Als blijkt dat [minderjarige 3] in een loyaliteitsconflict komt, kan alsnog gekeken worden of er expertise aanwezig moet zijn. De gedragswetenschapper van de gecertificeerde instelling doet er alles aan om zich in de dovencultuur te verdiepen. Het is van belang dat er [minderjarige 3] duidelijkheid krijgt over haar perspectief. Volgens de gecertificeerde instelling ligt dit perspectief bij de vader van [minderjarige 3] . Het wachten op het NIFP onderzoek is erg frustrerend en veroorzaakt spanning bij de ouders. De relatie tussen de gecertificeerde instelling en de moeder verloopt erg moeizaam. De bezoeken tussen de moeder en [minderjarige 3] gaan redelijk goed. Het is voor [minderjarige 3] soms wel lastig om contact te maken met de moeder. De omgang is verplaatst naar het Wilmahuis. De communicatie tussen de moeder en de vader van [minderjarige 3] verliep niet altijd goed, daarom is het van belang dat dit opgebouwd wordt door eerst alleen met elkaar te mailen. De instabiliteit in het leven van de moeder maakt dat er nog geen grote stappen gezet kunnen worden in de contactopbouw tussen de moeder en [minderjarige 3] . De moeder geeft steeds andere informatie over haar woonsituatie en relatie met de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door aan de gecertificeerde instelling. Ook zijn er zorgen over de relatie en de patronen tussen de moeder en de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders hebben individueel en samen therapie. Daarnaast zijn er zorgen over de weinige interactie tussen [minderjarige 1] en de moeder. De moeder toont weinig initiatief. [minderjarige 1] is de dagen rondom de bezoeken erg van slag. Er is met de pleegmoeder afgesproken dat zij met [minderjarige 1] gaat oefenen, zodat hij gebarentaal niet afleert.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij wil dat er iemand bij de gesprekjes tussen de gecertificeerde instelling en [minderjarige 3] aanwezig is die iets weet van de dovencultuur. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [minderjarige 3] liep het contact tussen de moeder en de vader van [minderjarige 3] veel beter. De moeder is op zoek naar een eigen woning, omdat zij een vaste basis voor haar en [minderjarige 2] wil. Nu moeten zij veel heen en weer reizen. Er is op dit moment geen andere optie dan de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengen. [minderjarige 1] is de afgelopen twee jaar vaker niet dan wel op de bezoeken gekomen en hij heeft geen kennis van de dovencultuur. Hij weet niet hoe hij de aandacht van de moeder moet trekken. Het contact verloopt moeizaam. Ook bij de begeleiding van het Wilmahuis wordt gezien dat de bezoekmomenten uitgebreid moeten worden. Op een gegeven moment moet [minderjarige 1] wel weer bij de moeder wonen, met veel hulpverlening.
De vader van [minderjarige 3] heeft aangegeven dat hij duidelijkheid wil voor zichzelf en voor [minderjarige 3] en dat er een definitieve beslissing moet worden genomen. [minderjarige 3] woont al twee jaar bij de vader en begint nu ook vriendjes te maken in die omgeving. Als zij weer teruggaat naar de moeder, weet de vader niet of het goed zal gaan met haar. Het contact tussen [minderjarige 3] en de moeder is wel belangrijk. De vader hoopt dat contact tussen hem en de moeder weer kan worden zoals het voor de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling was, zodat zij kunnen overleggen over de opvoeding van [minderjarige 3] en samen bijvoorbeeld een bezoek aan de dierentuin kunnen brengen. De vader wil dat de moeder meer vrijheid krijgt in de omgang met [minderjarige 3] .
De vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij het onzin vindt dat [minderjarige 1] langer in het gezinshuis zou moeten blijven. De ouders vragen voortdurend om uitbreiding van de omgang en hebben nu geen kans om te laten zien dat ze het kunnen. [minderjarige 1] is constant ziek en komt dan niet op het bezoekmoment. De moeder en [minderjarige 1] kunnen zo geen band opbouwen. De vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geeft aan dat de relatie met moeder is beëindigd.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de in eerdere tussenbeschikkingen genoemde zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog aanwezig zijn. Bij de moeder is op dit moment sprake van instabiliteit. Daarnaast zijn er zorgen over de relatie tussen de moeder en de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] verloopt nog niet goed. [minderjarige 1] laat in de dagen rond de bezoeken met zijn ouders ontregeld gedrag zien. Ook lijken de ouders tijdens de bezoeken niet altijd goed bij [minderjarige 1] aan te kunnen sluiten. Verder doet hij het goed in het gezinshuis. [minderjarige 3] ontwikkelt zich goed bij de vader. Een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de moeder is op dit moment niet aan de orde. De rechtbank heeft op 25 juni 2021 een deskundigenonderzoek gelast om meer zicht te krijgen op de opvoedcapaciteiten van de moeder en de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de mogelijkheden voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] om bij de moeder op te groeien en de gewenste omgangsfrequentie tussen de kinderen en hun ouders. Dit onderzoek is nog niet gestart, waardoor de rechtbank deze informatie nog niet mee kan nemen in een perspectiefbeslissing. De rechtbank acht het voor de stabiliteit van de kinderen van belang dat hun huidige woonsituatie wordt gecontinueerd en zal de machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verlengen.
Ten aanzien van [minderjarige 3] overweegt de rechtbank verder dat de kindgesprekjes tussen de gecertificeerde instelling en [minderjarige 3] van belang zijn om zicht te houden op de ontwikkeling van [minderjarige 3] . De rechtbank begrijpt daarbij de wens van de moeder om iemand met kennis van de dovencultuur aanwezig te laten zijn en het belang van [minderjarige 3] lijkt zich hier ook niet tegen te verzetten, aangezien de opvoeding van een horend kind door een dove ouder specialistische kennis vereist. De rechtbank wil meegeven aan de gecertificeerde instelling om te starten met de gesprekjes in aanwezigheid van iemand met kennis van de dovencultuur en dit af te bouwen als blijkt dat het belang van [minderjarige 3] zich hiertegen verzet. Daarnaast moet er oog zijn voor de wens van de moeder en de vader van [minderjarige 3] om meer ruimte te krijgen om met elkaar te overleggen en om gezamenlijke uitjes met [minderjarige 3] in te plannen.
Ten aanzien van het verzoek van de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot wijziging van de omgangsregeling met [minderjarige 1] , overweegt de rechtbank dat zij het op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] acht om de omgangsregeling uit te breiden. [minderjarige 1] reageert sterk op de bezoeken en de rechtbank mist voor nu nog de informatie uit het in te zetten deskundigenonderzoek om op het verzoek te kunnen beslissen. Dit verzoek zal op de volgende zitting opnieuw aan de orde komen.
De rechtbank begrijpt dat er bij alle betrokkenen een grote behoefte is aan duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Het gelaste deskundigenonderzoek laat op zich wachten, omdat er vanuit het NIFP grote tekorten zijn aan voor te dragen deskundigen. Na de zitting is gebleken dat de wachttijd ten aanzien van het vinden van een deskundige inmiddels is opgelopen tot een jaar.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 2 maart 2022 tot 2 juli 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag van 2 maart 2022 tot 2 juli 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het deskundigenonderzoek en het verzoek tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige 1] aan tot
30 juni 2022 pro forma.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022 door mrs. J.J. Peters, C.M. Koole en A.E.J. Satink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 maart 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.