ECLI:NL:RBDHA:2022:2537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/09/602836 / HA ZA 20-1114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van ex-medewerker gemeente Purmerend over ongewenst gedrag door leidinggevende niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een ex-medewerker van de gemeente Purmerend en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Hofman, had een klacht ingediend bij de Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid (LKOG) over vermeend ongewenst gedrag door zijn teammanager. De LKOG verklaarde de klacht echter niet-ontvankelijk, omdat zij het gedrag van de teammanager als een arbeidsconflict beschouwde en niet als ongewenst gedrag in de zin van de klachtenregeling. De eiser was het hier niet mee eens en vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de LKOG de klacht ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat de LKOG de klacht alsnog in behandeling moest nemen. De rechtbank oordeelde dat de LKOG in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat de klacht niet-ontvankelijk was, en wees de vorderingen van de eiser af. De rechtbank overwoog dat de klachtenregeling van de LKOG niet voorzag in een mogelijkheid om te klagen over het functioneren van de LKOG zelf, en dat de eiser niet kon terugvallen op de eerdere klachtenregeling die inmiddels was vervangen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/602836 / HA ZA 20-1114
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.G. Hofman te Haarlem,
tegen
VERENIGING VAN NEDERLANDSE GEMEENTEN(Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.P. Hoogland te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser] en VNG genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, van 11 november 2020 en de daarin genoemde stukken, waarin de zaak is verwezen naar Team handel van deze rechtbank;
  • de akte uitlatingen, tevens wijziging van eis aan de kant van [eiser];
  • het tussenvonnis van 10 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 februari 2022.
1.2.
Het proces-verbaal is buiten de aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele onjuistheden van feitelijke aard per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. Bij brief van 28 februari 2022 heeft [eiser] zijn opmerkingen op het proces-verbaal kenbaar gemaakt. Het proces-verbaal wordt gelezen met inachtneming van deze opmerkingen.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was tot medio 2019 werkzaam als juridisch beleidsmedewerker handhaving binnen het team Vergunningen, Beleid en Advies (hierna: team VBA) bij de gemeente Purmerend (hierna: de gemeente).
2.2.
VNG is een koepelorganisatie van alle gemeenten in Nederland. De Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid (hierna: de LKOG) is een door het College van Arbeidszaken van VNG ingesteld onafhankelijk adviesorgaan voor decentrale overheden. De LKOG is een commissie in de zin van artikel 9:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en adviseert de bij haar aangesloten decentrale overheden over de wijze van afhandeling van klachten over ongewenst gedrag. De LKOG behandelt klachten in overeenstemming met een door het College van Arbeidszaken vastgestelde ‘Klachtenregeling Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid’ (hierna ook afgekort aangeduid als: de Klachtenregeling). De Klachtenregeling is in de loop van de tijd gewijzigd en geactualiseerd.
2.3.
De gemeente heeft zich met een aansluitovereenkomst met ingang van 1 januari 2010 aangesloten bij de LKOG (deze aansluitovereenkomst tussen de gemeente en de LKOG hierna ook te noemen: ‘de aansluitovereenkomst’). In de aansluitovereenkomst staat onder meer:
“ - De klachtenprocedure verloopt conform de Regeling klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid (www.vng.nl/arbeidsvoorwaarden en personeelsbeleid/integriteit/in de praktijk) en de door de commissie nader vast te stellen werkwijze.
  • De gemeente machtigt de commissie om klachten te ontvangen waarop de Regeling klachtencommissie van toepassing is.
  • De gemeente is verantwoordelijk voor het lokaal van toepassing verklaren van de Regeling
klachtencommissie.
-
De gemeente is verantwoordelijk voor de voorlichting van het personeel over de Regeling
klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid.
(…)”
2.4.
In de loop van 2018 is tussen [eiser] en zijn teammanager (hierna: de teammanager) een meningsverschil ontstaan over een de door [eiser] gewenste herinpassing van diens functie. [eiser] drong in dat verband aan (kort samengevat) op plaatsing in een functie met een hogere inschaling, terwijl de teammanager een eventuele herinpassing eerst teambreed in plaats van per individu wilde bekijken. Over deze kwestie heeft [eiser] diverse e-mails aan zijn teammanager verstuurd, deels met daarin termijnstellingen en aankondigingen van mogelijke juridische stappen. [eiser] heeft in zijn e-mails en gesprekken de teammanager voorts beschuldigd van (onder meer) het niet adequaat optreden tegen het lekken van informatie en het schenden van geheimhoudingsverplichtingen terzake van zijn verzoek tot herinpassing. Ook heeft [eiser] de ondernemingsraad van de gemeente benaderd. Naar aanleiding van (de toonzetting van) die e-mailwisseling en het meningsverschil over de herinpassing hebben meerdere gesprekken tussen [eiser] en de teammanager plaatsgevonden in het bijzijn van een medewerker van de afdeling personeelszaken van de gemeente. Van deze gesprekken hebben voornoemde medewerker en [eiser], elk voor zich, verslagen opgemaakt.
2.5.
Bij brief van 27 juni 2019 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de LKOG. Deze klacht was gericht tegen de teammanager en had betrekking op een sociaal onveilige werkomgeving, integriteitsschendingen en ongewenst gedrag. [eiser] heeft de LKOG verzocht om zijn klacht in behandeling te nemen en zijn klacht ontvankelijk en gegrond te verklaren.
2.6.
Ten tijde van het indienen van de klacht paste de LKOG voor de behandeling van klachten de met ingang van 15 augustus 2017 in werking getreden versie van de Klachtenregeling toe (hierna: ‘de Klachtenregeling 2017’). De Klachtenregeling 2017 houdt onder meer het volgende in:
“Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
e. ongewenst gedrag: gedrag dat valt binnen de begrippen discriminatie, (seksuele) intimidatie zoals verwoord in artikel 1, 1 a en 2 van de Algemene wet gelijke behandeling en agressie geweld en pesten zoals bedoeld in de Arbowet artikel 3 lid 2 jo. artikel 1 lid 3 sub e en f;
(…)
Artikel 5. In behandeling nemen van de klacht
(…)
c. De commissie verklaart de klacht niet ontvankelijk indien deze niet valt binnen de begripsbepalingen van artikel 1 onder (..) e (..) van deze regeling,
(…)
Artikel 12. Prevalentie
Bij verschillen tussen de bij de aangesloten organisatie geldende klachtenregeling en deze Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid, past de commissie de laatstgenoemde regeling toe.”
2.7.
De toelichting bij de Klachtenregeling 2017 vermeldt, voor zover hier van belang:
“Het begrip “ongewenst gedrag” dient ruim te worden geïnterpreteerd. Alle vormen van verbale, fysieke en psychische agressie worden tot ongewenst gedrag gerekend, waaronder ook sociale uitsluiting, negeren, pesten.
(…)
Onder pesten wordt verstaan alle vormen van intimiderend gedrag met een structureel karakter, van een of meerdere werknemers (collega’s, leidinggevenden) gericht tegen een werknemer of een groep van werknemers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit gedrag. Een belangrijk element aangaande pesten op het werk is de herhaling van die gedraging in de tijd. Het gaat bij pesten dus niet om een eenmalige gedraging. Dit gedrag uit zich op verschillende manieren maar in het bijzonder door:
• Sociaal isoleren
• Werken onaangenaam of onmogelijk maken
• Bespotten
• Roddelen/geruchten verspreiden
• Dreigementen
• Lichamelijk geweld
• Seksuele intimidatie
Deze opsomming is niet limitatief. Veelal is het doel van de dader om opzettelijk een andere persoon te kwetsen, te vernederen en de waardigheid van die persoon aan te tasten.
Onder agressie en geweld wordt verstaan voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid. Bij agressie en geweld gaat het om gedragingen van verbaal geweld (uitschelden, beledigen) en fysiek geweld (schoppen, slaan, met een wapen dreigen en/of overvallen worden). Het kan ook gaan om psychisch geweld: bedreigen, intimideren, onder druk zetten, thuissituatie bedreigen en het beschadigen van eigendommen.
(…)”
2.8.
De Klachtenregeling 2017 is een gedeeltelijke wijziging geweest van een eerdere versie van de Klachtenregeling uit 2011 (hierna: ‘de Klachtenregeling 2011’). Op het punt van het begrip ‘ongewenst gedrag’ zijn geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Ook de toelichting op dit begrip (zie 2.7) is ongewijzigd gebleven. In artikel 11 van de Klachtenregeling 2011 was de volgende bepaling opgenomen:
Artikel 11. Klachten betreffende het functioneren van de commissie
1. Ingeval een klager of het bevoegd gezag een klacht heeft over enig handelen of nalaten van de commissie betreffende de uitvoering van haar taak, wordt deze klacht behandeld door tenminste twee leden uit de commissie die niet aan het betreffende onderzoek hebben deelgenomen.
2. Voornoemde leden doen binnen vier weken na ontvangst van de klacht, bedoeld in lid 1 uitspraak over de (on)gegrondheid daarvan.”
Deze bepaling is in de Klachtenregeling 2017 komen te vervallen. De Klachtenregeling 2017 bevat geen andere regeling om te klagen over de afhandeling van een klacht door de LKOG.
2.9.
Ten tijde van het indienen van de klacht door [eiser] had de gemeente voor de verwijzing en afhandeling van klachten over ongewenst gedrag een interne klachtenregeling gepubliceerd (de ‘Regeling klachten Ongewenst Gedrag Purmerend 2015’, hierna ook te noemen: ‘de Interne Regeling’). In de Interne Regeling stond onder meer:
Artikel 8 Externe klachtencommissie
1.De gemeente Purmerend heeft zich aangesloten bij de Klachtencommissie ongewenst gedrag zoals ingesteld bij de Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011.
2.Voor de samenstelling en werkwijze van de klachtencommissie is de regeling “De Klachtenregeling Ongewenst Gedrag voor de Decentrale Overheid 2011” van 12 oktober 2012 van toepassing. Deze klachtenregeling maakt integraal deel uit van deze regeling en is als bijlage (bijlage 1) opgenomen.
(…)”
2.10.
Bij brief van 25 juli 2019 heeft de LKOG aan [eiser] bericht dat de LKOG zijn klacht niet-ontvankelijk verklaart. De LKOG heeft dit in de brief als volgt gemotiveerd:
“De Klachtencommissie Ongewenst Gedrag is alleen bevoegd om klachten inzake ongewenste omgangsvormen in behandeling te nemen. Op basis van de omschrijving in de klachtbrief van het gestelde ongewenste gedrag ziet de Klachtencommissie onvoldoende elementen die ongewenst gedrag doen vermoeden, zoals bepaald binnen het geldende klachtenreglement (zie bijlage). De voorbeelden van ongewenst gedrag die u beschrijft beschouwt de Klachtencommissie als een arbeidsconflict en daarmee als een rechtspositionele aangelegenheid. Derhalve ziet de Klachtencommissie geen aanleiding om de klacht over ongewenst gedrag in onderzoek te nemen en stelt vast dat de klacht niet ontvankelijk is. (…)”
2.11.
[eiser] heeft bij brief van 27 juli 2019 bezwaar gemaakt bij de LKOG tegen deze niet-ontvankelijkverklaring, kort samengevat omdat het ongewenst gedrag volgens hem losstaat van het arbeidsconflict.
2.12.
Op 30 juli 2019 heeft [eiser] met een beroep op artikel 11 van de Klachtenregeling 2011 een klacht bij de LKOG ingediend over het handelen en/of nalaten van de LKOG met betrekking tot de uitvoering van haar taak. Volgens [eiser] had de LKOG zijn klacht ontvankelijk en gegrond moeten verklaren. Hij voerde daartoe aan, kort gezegd, dat de LKOG ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de rechtspositionele aangelegenheid en het ongewenst gedrag van de teammanager. Daarmee heeft de LKOG volgens [eiser] een onjuiste uitvoering aan haar taak gegeven en de geldende wet- en regelgeving onjuist toegepast.
2.13.
In reactie op het bezwaar van [eiser] heeft de LKOG bij brief van 31 juli 2019 bericht dat zij het bezwaar niet in behandeling kan nemen, omdat de LKOG geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb. De LKOG heeft [eiser] er verder op gewezen dat hij zo nodig een beroep kan doen op de Nationale Ombudsman.
2.14.
In de daaropvolgende periode hebben partijen verder gecorrespondeerd. Bij brief van 1 september 2019 heeft [eiser] aan de LKOG bericht dat hij vindt dat zijn klacht over de LKOG op grond van artikel 11 Klachtenregeling 2011 in behandeling had moeten worden genomen en dat zijn klacht over de teammanager ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Vervolgens is [eiser] een procedure bij de kantonrechter begonnen die, na verwijzing, heeft geleid tot dit vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat en na wijziging van eis:
Primair
I. voor recht te verklaren dat de LKOG de klacht van [eiser] inzake ongewenst gedrag van zijn teammanager bij de gemeente ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard;
II. de LKOG te veroordelen om, binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis de klacht van [eiser] inzake ongewenst gedrag van zijn teammanager bij de gemeente, zoals kenbaar gemaakt met het klaagschrift van [eiser] van 27 juni 2019, alsnog in behandeling te nemen en naar de aan deze klacht ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden een onderzoek in te stellen, althans VNG te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis, de LKOG op te dragen om de klacht van [eiser] inzake ongewenst gedrag van zijn teammanager bij de gemeente, zoals kenbaar gemaakt met het klaagschrift van [eiser] van 27 juni 2019, alsnog in behandeling ten nemen en naar de aan deze klacht ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden een onderzoek in te stellen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Subsidiair
III. de LKOG te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis de door [eiser] bij brief van 27 juli c.q. 30 juli 2019 bij de LKOG ingediende klacht over het handelen c.q. het nalaten van de LKOG betreffende de uitvoering van haar taak in behandeling te nemen overeenkomstig het bepaalde in de Klachtenregeling 2011, althans VNG te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis, de LKOG op te dragen om de door [eiser] bij de LKOG ingediende klacht over het handelen c.q. het nalaten van de LKOG betreffende de uitvoering van haar taak in behandeling te nemen overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Klachtenregeling 2011, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
een en ander, zowel primair als subsidiair, met hoofdelijke veroordeling van VNG en de LKOG in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten en met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] baseert zijn vorderingen op onrechtmatige daad. Hij stelt primair dat de LKOG zijn klacht over zijn voormalig teammanager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen leidt [eiser] schade, namelijk dat hem een zwaarwegend inhoudelijk advies van de LKOG over de gebeurtenissen op de werkvloer is onthouden. Subsidiair stelt [eiser] dat de LKOG de door hem ingediende klacht over de handelwijze van de LKOG ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen is [eiser] een oordeel van de LKOG misgelopen over de wijze van klachtenbehandeling van de LKOG in deze zaak.
3.3.
VNG voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser], althans tot afwijzing van diens vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter, de ontvankelijkheid van eiser en het toetsingskader

4.1.
De vraag die partijen in de kern verdeeld houdt is of de LKOG, als onderdeel van de VNG, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door (i) de door [eiser] ingediende klacht over zijn teammanager niet-ontvankelijk te verklaren, althans (ii) zijn klacht over het functioneren van de LKOG niet in behandeling te nemen.
4.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat [eiser] voor zijn vorderingen bij VNG als gedagvaarde partij aan het juiste adres is.
4.3.
De burgerlijke rechter is bevoegd tot kennisneming van de vorderingen. Dit is tussen partijen evenmin in geschil.
4.4.
Anders dan VNG heeft betoogd, kan [eiser] in zijn vorderingen ook worden ontvangen, nu voor hetgeen hij met zijn vorderingen beoogt geen andere, met voldoende waarborgen omklede, rechtsgang openstaat. De gemeente heeft met de aansluitovereenkomst de LKOG opgedragen om in het kader van een klachtadviesprocedure als bedoeld in artikel 9:13 e.v. Awb advies uit te brengen over klachten van (onder meer) medewerkers over ongewenst gedrag binnen de gemeente. Het definitieve oordeel over die klachten blijft, na advies van de LKOG, voorbehouden aan de gemeente. Overeenkomstig die klachtadviesprocedure moest de LKOG zich buigen over de klacht van [eiser] over ongewenst gedrag door zijn teammanager. Het geval kan zich voordoen dat de wijze waarop de LKOG deze opdracht heeft uitgevoerd, jegens [eiser] onrechtmatig is geweest. Omdat de Awb noch de Klachtenregeling van de LKOG voorzien in de mogelijkheid van hoger beroep en een procedure bij de Nationale Ombudsman als bedoeld in artikel 9:18 Awb hoogstens kan leiden tot een niet-bindende aanbeveling aan de gemeente (en daarmee indirect aan de LKOG) over de wijze van klachtbehandeling, moet [eiser] de door hem gestelde onrechtmatige wijze van uitvoering van de klachtbehandeling door de LKOG aan de burgerlijke rechter kunnen voorleggen.
4.5.
Het openstaande beroep op de burgerlijke rechter kan evenwel niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep van de uitspraak van de LKOG. Op grond van de Klachtenregeling is het immers aan de LKOG om te beoordelen of een ontvangen klacht binnen de begripsbepalingen van de Klachtenregeling valt en ontvankelijk is. Die beslissing berust alleen bij de LKOG. Hetzelfde geldt voor de beslissing om de klacht over de wijze van afhandeling niet in behandeling te nemen. Gelet hierop moet de rechtbank de door [eiser] bedoelde beslissingen van de LKOG terughoudend toetsen, in die zin dat hooguit kan worden beoordeeld of de LKOG in redelijkheid tot die beslissingen heeft kunnen komen. Alleen als dat niet zo is, is sprake van een onrechtmatige daad jegens [eiser]. Daarbij geldt dat aan de motivering van beslissingen van klachtencommissies als de LKOG niet dezelfde eisen kunnen worden gesteld als aan de motivering van vonnissen van de burgerlijke rechter.
De niet-ontvankelijkverklaring van de klacht door de LKOG
4.6.
[eiser] stelt zich primair op het standpunt dat de LKOG onrechtmatig heeft gehandeld door zijn klacht over ongewenst gedrag niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens [eiser] is de niet-ontvankelijkverklaring van zijn klacht onterecht, omdat hij naar eigen zeggen voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van ongewenst gedrag in de zin van de geldende klachtenregeling van de LKOG. Dit ongewenst gedrag bestaat volgens de nadere toelichting van [eiser] ter zitting concreet uit intimidatie en pesten door zijn teammanager. Wat betreft de intimidatie heeft [eiser] benoemd dat zijn teammanager tijdens zijn voortgangsgesprek aan hem vroeg of hij nog wel zin had om bij de gemeente te werken. Volgens [eiser] heeft zijn teammanager daarmee gedreigd met ontslag en was zodoende sprake van intimidatie. Ten aanzien van het pesten heeft [eiser] erop gewezen dat hij mede namens een aantal collega’s een concept-zienswijze over de herinpassing van de functie met zijn teammanager heeft gedeeld. In het daarop volgende overleg met collega-juristen heeft zijn teammanager gevraagd wie er betrokken waren bij dit concept. Zij heeft de juristen op die wijze tegen elkaar uitgespeeld en zich zodoende schuldig gemaakt aan pesten, aldus [eiser]. Verder verwijt hij de teammanager in dat verband dat zij hem informatie heeft onthouden dan wel te laat heeft verstrekt.
4.7.
De LKOG is tot het oordeel gekomen dat zij in het omschreven gedrag van de teammanager onvoldoende elementen ziet die ongewenst gedrag als bedoeld in artikel 1 onder e van de Klachtenregeling doen vermoeden. De LKOG ziet de omschreven voorbeelden als een zuiver arbeidsconflict en als een rechtspositionele aangelegenheid, hetgeen buiten haar beoordelingsveld en competentie valt. Om die reden heeft zij de klacht van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.8.
Uit de door [eiser] en VNG overgelegde vele e-mails en gespreksverslagen volgt dat de klacht van [eiser] in de kern voortvloeit uit het meningsverschil met zijn teammanager over de herinpassing van zijn functie. Dit meningsverschil is op scherp komen te staan nadat [eiser] in formeel en juridisch getoonzette e-mails met termijnstellingen en in de gesprekken de teammanager had beschuldigd van (onder meer) het niet adequaat optreden tegen het lekken van informatie en het schenden van geheimhoudingsverplichtingen, beschuldigingen waarvan [eiser] in een later stadium overigens is teruggekomen. Daarnaast heeft [eiser] kennelijk de ondernemingsraad benaderd over het gerezen conflict met de teammanager. In de beschikbare documentatie leest de rechtbank dat deze gebeurtenissen de verhoudingen tussen [eiser] en de teammanager hebben beschadigd. De door partijen overgelegde stukken vermelden verder dat de teammanager meerdere keren heeft geprobeerd om in gesprek te treden met [eiser] over zijn gedrag en handelwijze en over de verwachtingen ten aanzien daarvan. Ook heeft de teammanager daarover afspraken met [eiser] willen maken voor de toekomst. Dat [eiser] dit alles als onplezierig heeft ervaren, moge zo zijn, maar de overgelegde e-mails en de verslagen bevatten geen aanwijzingen dat de teammanager daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, ook niet bezien in het licht van de (ruime) uitleg die de Klachtenregeling aan het begrip ‘ongewenst gedrag’ geeft. Integendeel, de e-mails en de gespreksverslagen wekken de indruk dat de houding van de teammanager jegens [eiser] steeds vriendelijk is gebleven en gericht op de-escalatie van het conflict.
4.9.
Gelet hierop heeft de LKOG in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de klacht van [eiser] betrekking heeft op een zuiver arbeidsconflict, daarmee een rechtspositionele aangelegenheid betreft en dus niet-ontvankelijk is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
4.10.
De slotsom is dat de LKOG (VNG) niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door zijn klacht niet-ontvankelijk te verklaren. De primaire vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
Het niet in behandeling nemen door de LKOG van de klacht over haar functioneren
4.11.
Subsidiair stelt [eiser] dat de LKOG de klacht van 30 juli 2019 over haar eigen functioneren ten onrechte niet behandeling heeft genomen. Daarmee heeft de LKOG volgens hem ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 11 van de Klachtenregeling 2011, waarin een dergelijke beklagmogelijkheid is opgenomen. Hoewel de Klachtenregeling 2011 ten tijde van het indienen van de klacht door [eiser] reeds was vervangen door de Klachtenregeling 2017, meent [eiser] dat hij mocht afgaan op de beklagmogelijkheid in artikel 11 van de Klachtenregeling 2011. In artikel 8 van de voor hem als ambtenaar geldende Interne Regeling was de Klachtenregeling 2011 immers expliciet van toepassing verklaard.
Verder stelt [eiser] dat artikel 12 van de Klachtenregeling 2017 (
“Bij verschillen tussen de bij de aangesloten organisatie geldende klachtenregeling en deze Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid, past de commissie de laatstgenoemde regeling toe”) onredelijk bezwarend is en dat de Klachtenregeling 2017 onverbindend moet worden verklaard. Ook heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt als volgt.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Klachtenregeling 2017 van kracht was op het moment van het indienen van de klacht en dat de LKOG op dat moment ontvangen klachten dus in overeenstemming met deze regeling afhandelde. Dat de Klachtenregeling 2011 in de Interne Regeling van toepassing was verklaard, maakt dat niet anders. VNG is geen partij bij (de vaststelling van) de gemeentelijke klachtenregeling. In de aansluitovereenkomst tussen de LKOG en de gemeente is bepaald dat de procedure verloopt volgens de Klachtenregeling, waarbij wordt verwezen naar de website van VNG. Als onvoldoende weersproken staat vast dat ten tijde van het indienen van de klacht van [eiser], de Klachtenregeling 2017 op de openbaar toegankelijke website van de LKOG stond. Verder heeft VNG onvoldoende weersproken aangevoerd dat op die website ook stond vermeld dat bij verschillen tussen de bij de aangesloten organisatie geldende klachtenregeling en de Klachtenregeling 2017, de LKOG de laatstgenoemde regeling toepast. Daar komt bij dat VNG heeft toegelicht dat en hoe zij zich inspant om ervoor te zorgen dat de bij haar aangesloten gemeenten de meest actuele versie van haar klachtenregeling van toepassing verklaren. Zo heeft zij uitgelegd dat zij de bij haar aangesloten gemeenten tijdig attendeert op wijzigingen in de klachtenregeling van de LKOG en dat zij op haar website verwijst naar de meest actuele klachtenregeling van de LKOG. Dat in de Interne Regeling niet naar de meest actuele klachtenregeling van de LKOG werd verwezen, is bij eerste lezing wellicht verwarrend, maar een jurist als [eiser] moet begrijpen dat de gemeente de VNG niet kan binden met een bepaling in een interne regeling. Die aan de gemeente toe te rekenen omissie brengt geen verplichting met zich voor de LKOG om bij de behandeling van de klacht een oudere klachtenregeling van toepassing te verklaren.
4.13.
Anders dan [eiser] betoogt, noopte ook het vertrouwensbeginsel niet tot het opnieuw in het leven roepen van de afgeschafte beklagmogelijkheid. Het beroep van [eiser] op het vertrouwensbeginsel stuit reeds af op de omstandigheid dat VNG onweersproken heeft gesteld dat de LKOG de Klachtenregeling 2017 als bijlage bij haar brief van 25 juli 2019 aan [eiser] heeft meegezonden. Dat betekent dat [eiser] in elk geval vanaf dat moment op de hoogte was, althans redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, dat de Klachtenregeling 2017 (en niet de Klachtenregeling 2011) op zijn klacht van toepassing was, zodat [eiser] niet mocht uitgaan van de toepasselijkheid van de Klachtenregeling 2011. De rechtbank weegt ook hier mee dat [eiser] jurist is en dat hij met de ontvangst van de Klachtenregeling 2017 bekend moet zijn geweest met het ontbreken van de beklagmogelijkheid over het functioneren van de LKOG.
4.14.
Tot slot overweegt de rechtbank dat [eiser] zijn stellingen over de kwalificatie van artikel 12 van de Klachtenregeling 2017 als onredelijk bezwarend en de onverbindendheid van de Klachtenregeling 2017 op geen enkele manier van een feitelijke toelichting heeft voorzien, zodat de rechtbank deze stellingen als onvoldoende feitelijk onderbouwd terzijde laat.
4.15.
Nu [eiser] geen beroep toekwam op de Klachtenregeling 2011 en de Klachtenregeling 2017 niet voorzag in een mogelijkheid om bij de LKOG zelf te klagen over het functioneren van de LKOG, kon de LKOG in redelijkheid besluiten om de desbetreffende klacht van [eiser] niet in behandeling te nemen. Van onrechtmatig handelen aan de kant van de LKOG (VNG) is dus ook in zoverre geen sprake geweest. Dit leidt ertoe dat de rechtbank ook de subsidiaire vordering zal afwijzen.
Proceskosten
4.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van VNG worden begroot op € 656 aan griffierecht en
€ 1.970,50 (3,5 punt x tarief II) aan salaris advocaat, in totaal € 2.626,50.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van VNG tot op heden begroot op € 2.626,50;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken door mr. M.H. Erich, rolrechter, op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 3026