ECLI:NL:RBDHA:2022:2501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/5828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met oneigenlijk gebruik van procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Ghanese verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker de voorlopige voorziening enkel heeft ingediend om een bijstandsuitkering te verkrijgen, wat niet het doel van deze procedure is. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de vovo-procedure. De verzoeker had al rechtmatig verblijf in Nederland afgewacht, omdat de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening gelijktijdig was gepland met de behandeling van zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het doel van de procedure niet was om aanspraak te maken op bijstand. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5828
[V-Nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1980, van Ghanese nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. D. Brouwer)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. de Jong)
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker met terugwerkende kracht vanaf 20 juli 2020 ingetrokken.
Bij bezwaarschrift van 11 februari 2021 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 4 oktober 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 februari 2022.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht toe. Verzoeker hoeft geen griffierecht te betalen.
Achtergrond
2.1
Verzoeker verblijft, naar eigen zeggen, sinds 2004 in Nederland. Op 21 december 2010 is aan hem een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘studie’, waarna verzoeker een aaneengesloten periode rechtmatig verblijf had tot 11 januari 2014, de datum dat zijn zoekjaar verliep. Op 7 maart 2016 is opnieuw een verblijfsvergunning ‘studie’ aan verzoeker verleend. Deze is echter ingetrokken met ingang van 31 augustus 2016.
2.2
Vervolgens is aan verzoeker op 1 juli 2019 een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] verleend voor de periode van 14 maart 2019 tot 14 maart 2024.
Het standpunt van verweerder
3.1
Verzoekers vergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] is bij het primaire besluit van 21 januari 2021 met terugwerkende kracht ingetrokken per 20 juli 2020, omdat uit de BRP-gegevens en een meldingsformulier bleek dat zijn relatie met deze referent was verbroken en hij niet meer met haar samenwoonde. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking van verzoekers verblijfsvergunning gehandhaafd.
3.2
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening, omdat er geen concrete plannen bestaan om verzoeker op korte termijn uit te zetten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en overweegt daartoe als volgt.
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat hij wordt uitgezet voordat op het beroep is beslist. Dit volgt uit het verzoekschrift dat gelijktijdig met het beroepschrift is ingediend. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoeker de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten als hij dat verzoek binnen vier weken indient. Dit laatste heeft hij gedaan. In beginsel zou de voorlopige voorziening gelijktijdig met het beroep op de zitting van 29 maart 2022 worden behandeld. Dit komt er in de praktijk op neer dat verzoeker tot die tijd processueel rechtmatig verblijf zou hebben, in afwachting van de beslissing op het verzoek en het beroep.
4.3
Verzoeker wil echter een bijstandsuitkering verkrijgen. Hiervoor heeft hij op 2 en 6 september 2021 een aanvraag ingediend. Deze is echter afgewezen omdat verzoeker geen verblijfstitel heeft en daarmee geen recht op bijstand. Verzoeker heeft in de bijstandsprocedure eveneens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Door de voorzieningenrechter is aangeboden om dit verzoek in de bijstandsprocedure samen te behandelen met het onderhavige verzoek in de verblijfsprocedure. Dit heeft de gemachtigde van verzoeker destijds geweigerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening over de bijstandsaanvraag is bij uitspraak van 21 december 2021 [1] uiteindelijk afgewezen, omdat verzoeker wegens het ontbreken van een verblijfstitel geen recht heeft op bijstand.
4.4
Na de afwijzing van de voorlopige voorziening over de bijstandsaanvraag, heeft de gemachtigde van verzoeker uitdrukkelijk en met klem verzocht onderhavige voorlopige voorziening versneld te behandelen. Op de zitting is vervolgens ook gebleken dat het aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering uiteindelijk het enige doel van de voorlopige voorziening is.
4.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze voorlopige voorziening in de verblijfsrechtelijke procedure niet bedoeld is om het recht op een bijstandsuitkering te bewerkstelligen. Het doel van deze voorlopige voorziening is namelijk om uitzetting te voorkomen voordat op het beroep is beslist. Met het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep, had verzoeker dit doel ook bereikt. Hij mocht immers de beslissing op het beroep, dat op 29 maart 2022 op de zitting wordt behandeld, afwachten. Verzoeker heeft uitdrukkelijk verzocht de voorlopige voorziening vroegtijdig te behandelen, om zo een rechtmatig verblijf en een recht op bijstand voor de periode tot de uitspraak op zijn beroep te bewerkstelligen. Daarmee gebruikt verzoeker de voorlopige voorziening in de verblijfsrechtelijke procedure om te verkrijgen wat hij in de voorlopige voorziening in de bijstandszaak niet heeft bereikt. Op deze manier heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter oneigenlijk gebruik gemaakt van deze voorlopige voorzieningenprocedure.
4.6
Gelet op het voorgaande en de daarin weergegeven omstandigheden, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen. Het doel dat verzoeker wilde bereiken, geen uitzetting voordat op het beroep is beslist, had hij al bereikt met het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening. De onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure is niet bedoeld om aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering.
5. Ten aanzien van verzoekers verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 november 2021, [2] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt, omdat verweerder het verzoekschrift van de vreemdeling in dat geval niet weersproken heeft en zich enkel op het standpunt heeft gesteld dat een spoedeisend belang ontbreekt wegens het ontbreken van een concrete uitzettingsdatum. De voorlopige voorziening werd om die reden toegewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een andere situatie. Verzoeker mocht de beslissing op beroep immers al afwachten doordat de behandeling van de voorlopige voorziening gelijktijdig was gepland met de behandeling van het beroep. Van een vergelijkbare situatie is daarom dus geen sprake en de voorzieningenrechter ziet daarom in het onderhavige geval geen aanleiding om de voorlopige voorziening om die reden toe te wijzen.
Conclusie
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AMS 221/5297.
2.AWB 21/5250.