ECLI:NL:RBDHA:2022:2500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
09/842102-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid verhuurder voor koolmonoxidevergiftiging met dodelijke afloop

Op 23 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man, die als verhuurder verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van zijn huurder door koolmonoxidevergiftiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte jarenlang verzuimd had om de cv-ketel te onderhouden, wat leidde tot een dodelijke concentratie koolmonoxide in de leefruimte van de huurder. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op. De taakstraf was lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de zaak te lang had geduurd, maar de rechtbank vond de ernst van het feit voldoende reden om een langere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan geëist. Daarnaast moet de verdachte €20.000 aan affectieschade betalen aan de moeder van het slachtoffer en materiële schade vergoeden.

Het slachtoffer werd op 7 maart 2019 dood aangetroffen in de kamer die hij huurde van de verdachte. De koolmonoxidevergiftiging was het gevolg van een slecht functionerende cv-ketel, die niet goed was onderhouden. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband was tussen het gebrek aan onderhoud en het overlijden van het slachtoffer. De verdachte had de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de cv-ketel, zoals vastgelegd in de huurovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig had gehandeld, wat leidde tot de fatale vergiftiging. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842102-19
Datum uitspraak: 23 maart 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.F. Grégoire naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode tussen 1 januari 2016 tot en met 7 maart 2019 althans op of omstreeks 7 maart 2019 te ’s-Gravenhage grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig,
geen en/of onvoldoende onderhoud en/of geen en/of onvoldoende controle heeft uitgevoerd en/of laten uitvoeren aan de CV-ketel die zich bevond in de ruimte waar die [slachtoffer] verbleef en/of die voornoemde [slachtoffer] bewoonde waardoor
-er sprake was van een foutieve plaats van uitmonding van rookgassen waardoor rookgassen met een hoge concentratie CO de woning in konden stromen (als gevolg van de losgeraakte uitmondingscontructie) en/of
-er sprake was van een verhoogde branderdruk (teveel gas in vergelijking met de hoeveelheid verbrandingslucht) en/of
-er sprake was van een recirculatie van rookgassen (aanzuigen van terugstromende rookgassen door het toestel) en/of
-er sprake was van vervuiling van de brander (inclusief venturi en mengbuis)
als gevolg waarvan koolmonoxide in hoge concentraties is vrijgekomen in die ruimte, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer] een koolmonoxidevergiftiging heeft opgelopen waaraan die [slachtoffer] is overleden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Op de specifieke verweren van de raadsman zal – voor zover nodig – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , onderzoeksnummer [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 270).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 maart 2022, voor zover inhoudende:
“ [slachtoffer] verbleef al één à anderhalf jaar in de ruimte boven mijn kapperszaak, in de kamer waar hij later dood is aangetroffen. Ik verschafte hem onderdak. Ik kreeg daar een vergoeding voor.”
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 14-15):
“Wij, verbalisanten (…) verklaren het volgende: Op donderdag 7 maart 2019 omstreeks 10.40 uur kregen wij de opdracht te gaan naar de [plaats van delict] . Wij zagen dat achterin de kapperszaak een deur was die toegang gaf tot een vertrek dat op de eerste etage was gelegen. In de keuken was een cv ketel aanwezig die een zoemend geluid maakte. Ik liep de slaapkamer in. Ik zag dat op het bed een manspersoon lag die zijn kleding nog aan had. Ik zag en voelde direct dat het lichaam stijf en koud was. Ook nam ik geen hartslag waar. Hierop keek ik naar het gelaat van het stoffelijk overschot en zag dat het gelaat ingevallen was en een groene kleur had.
Ik vond in een jas een [buitenlandse] identiteitskaart van een persoon welke overeen kwam met het stoffelijk overschot. Ik zag dat de identiteit van de [buitenlandse] man betrof: [gegevens] .
Wij namen ook een voor ons ondefinieerbare geur waar. Hierop kwam collega
Geelhoed ter plaatse met een CO-melder. Wij hoorden dat de melder direct aan sloeg.”
3. Het deskundigenverslag, op 9 juli 2019 opgemaakt en ondertekend door [deskundige] op het gebied van forensische toxicologie, voor zover inhoudende (p. 130-131):
“Op 8 maart 2019 is van Forensische Opsporing Politie Eenheid Den Haag ontvangen:
SIN: [nummer]
Resultaten en conclusie
In het femoraalbloed is carboxyhemoglobine gemeten
in een concentratie van 74%. Een percentage van carboxyhemoglobine boven 60-65% is in het algemeen dodelijk.
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan het overlijden worden verklaard.”
4. Het proces-verbaal van inbeslagneming en lijkschouw overledene, opgemaakt op 24 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 120-121):
“Wij, verbalisanten (…) verklaren het volgende:
Wij hebben het stoffelijk overschot van een man in beslag genomen. De overledene bleek
(later) te zijn genaamd: [slachtoffer] .
5. Het geschrift, te weten een schouwverslag van [deskundige] , Forensisch arts, GGD Haaglanden, van 7 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 122-123):
“Evaluatie
Een 38-jarige alleen wonende man wordt in zijn woon-slaapkamer overleden aangetroffen op 07-03-2019. Alle ramen dicht. Verwarmingstoestellen in
belendende keukenruimte. CO-meting —> zeer hoge concentraties gemeten
door brandweer.
Huidkleur: roze —> bewijzend voor CO-intoxicatie.
Overlijdensdatum: 04 of 05-03-2019.
Conclusie
Niet-natuurlijk overlijden.
Doodsoorzaak: CO-intoxicatie.”
5. Het geschrift, te weten het verslag van de brandweer opgemaakt op 5 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 27-28):
“Op 7 maart omstreeks 11.06 uur is de autospuit van kazerne Centrum door de meldkamer brandweer gealarmeerd voor een meting van gas en / of koolmonoxide (CO). Ik heb toen de procedure koolmonoxide (CO) toegepast. Bij de ingang van de kapperszaak kwam er op mijn CO-meter een waarde van 140 ppm. Bij de trap naar de eerste etage ging mijn CO-meter al in de 'overlaad' modus: de meter kwam boven zijn meetwaardes - hoger dan 1000 ppm.”
6. Het proces-verbaal forensisch onderzoek [plaats van delict] , opgemaakt op 25 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 161-181, inclusief fotobijlagen):
“Wij, verbalisanten (…) verklaren het volgende:
De bevindingen zijn de bevindingen die wij hebben aangehoord ten tijde van het
onderzoek door de medewerkers van KIWA Technology. (…) Tijdens het onderzoek op locatie is vast komen te staan dat de cv-ketel een extreem hoge emissie koolmonoxide (CO) veroorzaakte.
Met aangesloten rookgasafvoerleiding met uitmonding op de gevel was de concentratie
koolmonoxide (CO) in de rookgassen van de cv-ketel meer dan 25.000 ppm, gemeten aan de
achterzijde van het toestel op vloerniveau.
De rookgassen van de cv-ketel stromen de keuken binnen doordat de uitmonding zich
niet in het zogenaamde vrije-uitmondingsgebied bevond. Er was tijdens het onderzoek
voelbaar sprake van terugstroming van wind.
Deze terugstroming veroorzaakt tevens recirculatie van rookgassen met een verhoging
van de koolmonoxide (CO)-concentratie tot gevolg.
Om na te gaan wat het effect was van eventueel gebruik van de cv-ketel in de keuken
werd deze langere tijd in bedrijf genomen nadat de verschillende ruimten, kamer,
keuken op de eerste verdieping en hal op de begane grond waren voorzien van
meetapparatuur waarmee de metingen werden verricht. De ramen in de keuken en kamer en hal waren bij deze test gesloten aangezien dit was verklaard bij het binnenkomen van de
brandweer dat alle ramen in deze ruimten gesloten waren.
Conclusie duurproef: Nadat alleen het cv-toestel in bedrijf was genomen was de
concentratie koolmonoxide (CO) in de slaapkamer na 20 minuten 2.400 ppm (een concentratie van 1.000 ppm is dodelijk)
Na de simulatie-metingen werd de rookgasafvoerleiding van de cv-ketel losgenomen uit
de gevel. Dit om na te gaan wat de emissie koolmonoxide (CO) was tijdens onverstoorde
uitstroming in de vrije ruimte, de keuken dus. Met een lengte van ongeveer l meter
rookgasafvoer met uitstroming in de keuken bleek de concentratie koolmonoxide (CO) in
rookgassen nog steeds hoog; 9.000 ppm. Normale concentraties van deze toestellen
liggen ruim onder de 400 ppm.
Middels het onderzoek van KIWA Technology kwam vast te staan dat de cv-ketel in de
keuken grote uitstroom had van koolmonoxide (CO) en hiermee naar alle waarschijnlijkheid de oorzaak was van het overlijden van het slachtoffer aangetroffen op 7 maart 2019.
(…)
Gezien de bevindingen van het onderzoek van KIWA Technology lijkt het zeer
waarschijnlijk dat de cv-ketel de koolmonoxide (CO) vergiftiging heeft veroorzaakt.”
7. Het geschrift, te weten een rapport, op 13 juni 2019 opgemaakt en ondertekend door [deskundige] , werkzaam bij KIWA, voor zover inhoudende (p. 184-224):
“Uit het KIWA technology-onderzoek op locatie is gebleken dat de cv-ketel in de keuken de veroorzaker van de koolmonoxidevergiftiging is geweest. Het toestel produceert een extreem hoge concentratie CO (20.000 tot 29.000 ppm).
De concentratie CO in de rookgassen was sterk verhoogd door de volgende oorzaken;
- Een verhoogde branderdruk (te veel gas in vergelijking met de hoeveelheid
verbrandingslucht).
- Recirculatie van rookgassen (aanzuigen van terugstromende rookgassen door het toestel)
- Vervuiling van de brander (inclusief venturi en mengbuis)
Door onvoldoende ventilatie- en verbrandingsluchttoevoeropeningen en onvoldoende
ventilatie-afvoeropeningen in de opstellingsruimte konden de rookgassen zich door het
gehele pand verspreiden.
Correct uitgevoerd onderhoud aan de cv-ketel had het ongeval kunnen voorkomen. Na
bijstelling van de branderdruk en reiniging van de brander (inclusief venturi en ruimte onder
de brander) is het CO-gehalte in de rookgassen namelijk acceptabel. Bij het uitvoeren van het onderhoud had men mogelijk ook kunnen opmerken dat er sprake is van terugstromende
rookgassen als gevolg van een losgeraakte uitmondingsconstructie.”
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 30-32):
Op zondag 10 maart 2019, heb ik, verbalisant, onderzoek gedaan naar de stickers op de CV-ketel aan de [plaats van delict] . Ik zag dat er op de CV-ketel twee stickers zaten. Ik zag dat de stickers controle-stickers waren en dat deze waren voorzien van de jaartallen 2012 en 2013. Ik zag dat er naast de sticker het telefoonnummer (…) was genoteerd. Via Integrale Bevraging bleek dat het telefoonnummer in 2013 was opgegeven door [monteur] . Vervolgens heb ik telefonisch contact opgenomen met [monteur] . Nadat hij ter zake diende was ingelicht verklaarde hij dat hij na 2013 de ketel niet meer heeft gecontroleerd, anders had hij hiervan wel een sticker achter gelaten.”
9. Het geschrift, te weten de (ongedateerde) huurovereenkomst winkelruimte tussen [verhuurder] , handelend onder de naam [verhuurder] , en [verdachte] , voor zover inhoudende (p. 21-24):
“1.1 Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder de bedrijfsruimte,
hierna 'het gehuurde' genoemd, gelegen [plaats van delict] .
1.2
Het gehuurde is/wordt als casco verhuurd.
3.1
Deze huurovereenkomst is ingaande op 01-01-2011.
10. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van [getuige 1] van 8 april 2021, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
“U vraagt mij wat ik versta onder casco verhuur. Dat de buitenmuren van ons zijn, maar dat de binnenkant voor de huurder is. Je mag geen muren weg halen, dat moet worden aangevraagd met een bouwvergunning, maar wat er aan installaties en dergelijke in staat is voor de huurder.
U vraagt mij of u het goed begrijpt dat ik dus zeg dat een cv-ketel niet tot het casco behoort. Precies.
U vraagt mij of een rook/gas afvoer aan de buitenkant van de gevel tot het casco behoord. Dat denk ik niet, want als die geplaatst is in verband met de cv, dan is dat voor de huurder.
U vraagt mij wie de onderhandelingen hebben gevoerd voor de overeenkomst met [verdachte] . Ik. U vraagt mij of wij hebben gesproken over de verdeling van de onderhoudsverplichtingen. Ja, dat doe ik altijd. Ik leg dat luid en duidelijk uit. Ik heb toen nog duidelijk gezegd: “het is casco, alles aan de binnenkant is voor jezelf”.”
11. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 7 juni 2019, voor zover inhoudende (p. 225-228):
“De getuige verklaarde:
V: Bent u bekend met het [plaats van delict] ?
V: U zegt volgens uw agenda wel. Kunt u mij hier iets meer over uitleggen?
A: Er is waarschijnlijk een afspraak gemaakt. In de agenda staat voor 31 oktober 2018 tussen 12:00 en 13:00 uur een afspraak maar hij staat hier niet als betaald of afgedaan. Er is zeer waarschijnlijk dus niemand thuis geweest of er is niet open gedaan.
V: De eigenaar van de kapsalon zegt dat er in de winter van het jaar 2017 een controle aan de cv-ketel is uitgevoerd, kunt u hiervan iets vinden in uw administratie?
A: Niks. Ik heb hem helemaal niet in mijn bestand staan.
V: Dus als ik het goed begrijp geeft u aan dat u nooit onderhoud heeft gedaan aan de cv-ketel in [plaats van delict] . Dat u daar in de winter van 2017 sowieso niet geweest bent maar dat u wel een afspraak in uw agenda had staan voor woensdag 31 oktober 2018 om naar de cv-ketel te kijken maar dat u toen niemand aantrof en daarom is de afspraak nooit door gegaan?
A: Ja.
V: Wenst u verder nog wat aan de verklaring toevoegen?
A: Er zitten enkel een sticker van 2012 en 2013 op de ketel. Eigenlijk is er sinds 2013 nooit meer onderhoud gebeurd. Iedereen laat een sticker achter. En je krijgt een factuurbewijs dat je onderhoud gedaan hebt dus dat hoor je te hebben.”
12. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 maart 2019, voor zover inhoudende (p. 33-34):
“Ik, verbalisant (…) verklaar het volgende: (…)
(…)
Ik contact opgenomen met [telefoonnummer] . Ik sprak hierbij met [deskundige] welke eigenaar is van [loodgieters- en onderhoudsbedrijf]
Nadat [deskundige] ter zake diende was ingelicht verklaarde hij:
-dat hij al heel lang gebruiker is van bovenstaand telefoonnummer
-dat hij zich het [plaats van delict] niet kon herinneren
-dat hij geen onderhoud en reparatie verricht aan CV-ketels, alleen installatie.
Na ongeveer een half uur werd ik door [deskundige] terug gebeld en verklaarde hij dat het [plaats van delict] niet in zijn administratie voorkwam.
Ik vroeg [deskundige] of het mogelijk was of hij het pand mogelijk had bezocht uit vriendendienst en/of buiten de administratie om. [deskundige] verklaarde dat hij zich dit had moeten herinneren en dit was niet het geval.”
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen het volgende vast. [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) is op 7 maart 2019 dood aangetroffen in een kamer gelegen aan [plaats van delict] . Die kamer werd door de verdachte aan het slachtoffer onderverhuurd en daar verbleef die [slachtoffer] feitelijk ook. Het slachtoffer is overleden aan een koolmonoxidevergiftiging ten gevolge van een te hoge concentratie koolmonoxide (CO) in die kamer. Die hoge concentratie CO werd veroorzaakt door de hoge emissie CO die de cv-ketel in die ruimte veroorzaakte, ten gevolge van een foutieve plaatsing van uitmonding van rookgassen, een verhoogde branderdruk, recirculatie van rookgassen en vervuiling van de brander, venturi en mengbuis.
Onderhoud cv-ketel
Op de cv-ketel is een sticker geplaatst waaruit blijkt dat in 2013 onderhoud is gepleegd aan die ketel. De verklaring van de verdachte dat hij in 2017 of 2018 nog onderhoud heeft laten uitvoeren, wordt niet gesteund door enig bewijs. De personen die volgens de verdachte onderhoud aan de cv-ketel zouden hebben verricht, [getuige 1] en/of [deskundige] , hebben beiden tegenover de politie verklaard dat zij geen onderhoud aan de cv-ketel hebben uitgevoerd in de desbetreffende periode. De rechtbank ziet geen aanleiding aan die verklaringen te twijfelen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen bonnetje of factuur (meer) heeft van de onderhoudswerkzaamheden die in 2017 of 2018 zouden zijn uitgevoerd. De slotsom is dat niet is gebleken dat na 2013 nog onderhoud aan de cv-ketel heeft plaatsgevonden.
Onderhoudsverplichting
Uit de huurovereenkomst tussen [verhuurder] en de verdachte blijkt dat de bedrijfsruimte aan [plaats van delict] als casco aan de verdachte werd verhuurd. De rechtbank overweegt dat, hoewel de term ‘casco’ niet als zodanig in de huurovereenkomst is omschreven, het de verdachte duidelijk was, althans had moeten zijn, dat hiermee werd bedoeld de verhuur van de kale bedrijfsruimte, zonder medeverhuur van voorzieningen of installaties, zodat (het onderhouden van) dergelijke voorzieningen of installaties, zoals een cv-ketel, onder de verantwoordelijkheid van de huurder, in dit geval de verdachte, valt. Voorts heeft [medewerker] , werkzaam bij [verhuurder] , bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de verdachte hiervan op de hoogte heeft gesteld bij de contractonderhandelingen. Hoewel de verdachte dit heeft betwist, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan deze verklaring. Bovendien heeft de verdachte, naar eigen zeggen en blijkens de stickers op de cv-ketel, zelf in 2012 en 2013 onderhoud laten plegen aan de cv-ketel. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte zich dus kennelijk – conform de bepalingen in de huurovereenkomst – verantwoordelijk voelde voor het onderhoud van de cv-ketel. Anders dan door de verdediging is bepleit, was de verdachte dus verantwoordelijk voor het onderhoud van de cv-ketel en was hij zich daarvan bewust.
Het door de verdediging gevoerde argument dat de cv-ketel door natrekking eigendom is geworden van [verhuurder] maakt dit niet anders. Zelfs indien dat het geval is, betreft dat enkel de vraag wiens eigendom de ketel is, niet op wie de verplichting tot onderhoud van de cv-ketel rust. Dat was immers geregeld in de huurovereenkomst tussen partijen, zoals hiervoor gemotiveerd.
Culpoos handelen verdachte
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is, of het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van grovelijk, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig handelen van de verdachte.
Zoals hiervoor uiteengezet, is het slachtoffer overleden aan een koolmonoxidevergiftiging in de ruimte die hij huurde van de verdachte. Deze vergiftiging werd veroorzaakt door de hoge emissie en recirculatie van koolmonoxide vanuit de cv-ketel die was opgesteld in de belendende keuken. Zoals uit de bewijsmiddelen volgt, in het bijzonder het KIWA-onderzoeksrapport, had de hoge concentratie CO in de kamer voorkomen kunnen worden, indien de ketel voldoende was gecontroleerd en onderhouden. Anders dan door de verdediging bepleit, is dus sprake van een causaal verband tussen het gebrek aan onderhoud en het overlijden van het slachtoffer. De verplichting om deze cv-ketel te onderhouden rustte op grond van de huurovereenkomst op de verdachte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een slecht functionerende cv-ketel koolmonoxide kan vrijkomen en voorts dat vrijgekomen koolmonoxide kan leiden tot de dood van mensen die aan die koolmonoxide worden blootgesteld. De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte zich niet bewust was van de gevaren van koolmonoxide omdat hij enkel basisonderwijs in [land van herkomst] heeft gevolgd. Dit beroep op onwetendheid acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het gaat immers om gas dat binnen een woonruimte wordt verbrand om water te verwarmen. De gevaren die op termijn gepaard gaan met gebrekkig of geen onderhoud van een dergelijke voorziening zijn evident.
Nu niet is gebleken dat de verdachte na 2013 enig onderhoud heeft laten uitvoeren aan de cv-ketel, is de rechtbank van oordeel dat de verweten gedragingen bewezen kunnen worden verklaard.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en levert het bewezen verklaarde op het aanmerkelijk onachtzaam en nalatig handelen van de verdachte als gevolg waarvan het overlijden van het slachtoffer aan de verdachte kan worden toegerekend.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode tussen l januari 2016 tot en met 7 maart 2019 te ’s-Gravenhage, aanmerkelijk onachtzaam en nalatig,
geen onderhoud en geen controle heeft uitgevoerd of laten uitvoeren aan de CV-ketel die zich bevond in de ruimte waar [slachtoffer] verbleef en bewoonde waardoor
-er sprake was van een foutieve plaats van uitmonding van rookgassen waardoor rookgassen met een hoge concentratie CO de woning in konden stromen (als gevolg van de losgeraakte
uitmondingsconstructie) en
-er sprake was van een verhoogde branderdruk (teveel gas in vergelijking met de hoeveelheid verbrandingslucht) en
-er sprake was van recirculatie van rookgassen (aanzuigen van terugstromende rookgassen door het toestel) en
-er sprake was van vervuiling van de brander (inclusief venturi en mengbuis),
als gevolg waarvan koolmonoxide in hoge concentraties is vrijgekomen in die ruimte, waardoor het aan zijn,
verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer] een koolmonoxidevergiftiging heeft opgelopen waaraan die [slachtoffer] is overleden.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere straf en/of een mildere strafmodaliteit, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Door het overlijden van het slachtoffer is onherstelbaar leed aangedaan aan zijn vrienden, familie en nabestaanden, zo blijkt onder andere ook uit de hierna te bespreken vordering van de [moeder] van het slachtoffer. De rechtbank onderkent dat de verdachte niet heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden en dat hij daar zelf ook onder lijdt. Ook slaat de rechtbank acht op het feit dat de verdachte uit eigen beweging € 1.000,- aan de uitvaartkosten van het slachtoffer heeft bijgedragen. De rechtbank stelt echter ook vast dat de verdachte de schuld buiten zichzelf probeert te leggen en geen blijk heeft gegeven lering te trekken uit het voorval. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer had verteld dat hij de kamer niet meer aan hem wilde verhuren en dat hij al eerder weg had moeten gaan, wat geen blijk geeft van inzicht in de verantwoordelijkheid die de verdachte als (onder)verhuurder jegens het slachtoffer droeg en de eigen onachtzaamheid en nalatigheid van de verdachte inzake het onderhoud van de cv-ketel. Bovendien was het slachtoffer een kwetsbare huurder die geen andere woonruimte leek te kunnen krijgen en in zekere mate afhankelijk was van de verdachte. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan en om deze reden zal de rechtbank een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier geëist.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 februari 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is het uitgangspunt dat deze dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de verdachte het vermoeden kan hebben dat hij vervolgd zal worden. De rechtbank oordeelt dat dit vanaf 8 maart 2019 het geval is, de dag van het eerste verhoor van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM van ruim 12 maanden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte en de rechtbank zal deze overschrijding meewegen in de op te leggen straf. Om die reden legt de rechtbank een lagere taakstraf op dan geëist.
De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[moeder] van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van
€ 56.195,33, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 36.195,33 aan materiële schade en
€ 20.000,- aan immateriële schade. Door een ‘crowdfunding’ actie is € 4.330,- reeds vergoed, welke post zij aftrekt van het door haar gevorderde bedrag.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak, en subsidiair verzocht een beperkt bedrag als voorschot toe te wijzen en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de gevorderde affectieschade toewijsbaar, nu de benadeelde partij de moeder van het slachtoffer betreft, het slachtoffer door het nalatig handelen van de verdachte om het leven is gekomen en voor het bepalen van de affectieschade aansluiting is gezocht bij het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 20.000,- geheel toewijzen.
Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank de gevorderde kosten voor de akte van overlijden, de laatste zorg, het overbrengen van de overledene, het mortuarium, de kosten voor de verklaring repatriëring, de kosten van de kist, lijkkleding en repatriëring, de uitvaartkosten en de grafkosten volledig toewijzen tot een bedrag van € 4.275,33. Deze schade is een direct gevolg van het misdrijf en de vordering is voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor gederfde kosten van levensonderhoud ad
€ 36.195,33 is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij voor het restant van haar leven de gevorderde bedragen van het slachtoffer zou hebben ontvangen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het slachtoffer blijkens het overgelegde overzicht pas sinds 13 april 2018 bedragen overmaakte aan zijn moeder. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor zover het deze gestelde schade betreft. De benadeelde partij kan deze vordering desgewenst aanbrengen bij de burgerlijk rechter.
Nu de benadeelde partij deels schadeloos is gesteld door een crowdfundings-actie die een bedrag van € 4.330,- heeft opgeleverd, zal de rechtbank dit bedrag aftrekken van het toe te wijzen bedrag. Dat betekent dat de toe te wijzen materiële schade reeds volledig is vergoed en de immateriële schade reeds is vergoed tot een bedrag van € 54,67. In totaal zal
€ 19.945,33 worden toegewezen, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2019 omdat vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
In het belang van de benadeelde partij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, teneinde die benadeelde partij niet te belasten met het verhalen van het toegewezen bedrag op de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 307 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe voor een bedrag van
€ 19.945,33, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [moeder] , van een bedrag € 19.945,33, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 134 dagen gijzeling. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.L.S. Ceulen, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2022.