In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie van het minderjarige kind [minderjarige 1] door verzoeker [Y]. Het primaire verzoek tot adoptie is afgewezen omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat [minderjarige 1] in de toekomst niets meer van haar biologische vader [YY] te verwachten heeft. De vader onderhoudt nog steeds contact met [minderjarige 1] en heeft een rol in haar leven. De rechtbank oordeelde dat het verbreken van de juridische band met de vader door adoptie op dit moment te verstrekkend zou zijn, gezien de positieve relatie tussen [minderjarige 1] en haar vader.
Het subsidiaire verzoek tot gezamenlijk gezag is daarentegen toegewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker en de moeder, die al geruime tijd samen de zorg voor [minderjarige 1] dragen, gezamenlijk met het gezag over haar belast moeten worden. Dit is in het belang van [minderjarige 1], omdat het de juridische situatie in overeenstemming brengt met de feitelijke situatie waarin verzoeker en de moeder al samen beslissingen nemen over haar opvoeding. De rechtbank heeft bepaald dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister.