In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Ethiopiër geboren in 1980, had op 30 januari 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 28 juni 2021 afgewezen, waarbij werd gesteld dat de aanvraag ongegrond was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting op 3 december 2021 in Breda, waar ook een tolk aanwezig was, heeft eiser zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij niet alleen vanwege zijn etniciteit problemen had ondervonden in de Oroma-regio, maar ook persoonlijke economische problemen had ervaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geloofwaardig is in zijn verklaringen over de problemen die hij heeft ondervonden, zowel in de Oroma-regio als in de plaats waar hij naar toe is gevlucht. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiser ook in de nieuwe locatie geen problemen had ondervonden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten heeft toegewezen aan eiser.