ECLI:NL:RBDHA:2022:2445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/5716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag en terugkeerbesluit in het kader van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, geboren op 14 mei 1962 en met een onbekende nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar dochter, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen op 30 januari 2019, met een terugkeerbesluit. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 30 juni 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 november 2021 heeft eiseres betoogd dat zij zorg- en opvoedingstaken verricht voor haar dochter en dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354, Chavez-Vilchez). De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had gesteld dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding. De rechtbank concludeerde dat de huisarts weliswaar zorgtaken had bevestigd, maar dat de aard en omvang daarvan niet duidelijk waren.

Daarnaast werd het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht in bezwaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiseres voerde ook aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was omdat er geen land van terugkeer was vermeld. De rechtbank oordeelde dat dit inderdaad het geval was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden voor zover het een terugkeerbesluit betrof. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5716

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. O. Sarac,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. Ch.R. Vink.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt (de aanvraag), afgewezen. Tevens is hierbij een terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021 in Dordrecht. Namens eiseres is verschenen A. Agayev, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op 14 mei 1962 en heeft een onbekende nationaliteit. Eiseres heeft verblijf aangevraagd bij haar dochter [naam dochter eiseres] ( [voornaam dochter eiseres] ), die is geboren op 26 mei 2002. [voornaam dochter eiseres] is in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft bij haar aanvraag een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354, in de zaak van Chavez-Vilchez (arrest Chavez-Vilchez).
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres volgens verweerder niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van [voornaam dochter eiseres] . Ook is niet aangetoond of gebleken dat [voornaam dochter eiseres] zodanig afhankelijk is van eiseres dat [voornaam dochter eiseres] gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten als aan eiseres een verblijfsrecht wordt geweigerd.
3. Eiseres heeft betoogd dat zij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat zij zorg- en opvoedingstaken verricht ten behoeve van [voornaam dochter eiseres] en ook dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez vloeit voort dat een ouder die onderdaan is van een derde land, een van zijn minderjarig kind dat EU-burger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft, indien weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zou zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de EU te verlaten. Een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez kan in uitzonderlijke gevallen ook bestaan tussen zoals volwassenen uit hetzelfde gezin (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788).
5. Het beleid van verweerder over het arrest Chavez-Vilchez is te vinden in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen eiseres en [voornaam dochter eiseres] als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Dat sprake is geweest van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken is niet gebleken. De huisarts heeft wel verklaard dat sprake is geweest van zorgtaken, maar uit die verklaring blijkt niets over de aard en de omvang daarvan. Verder kan uit de verklaringen van de zus van [voornaam dochter eiseres] en de GZ-psycholoog wel worden afgeleid dat het in het belang van [voornaam dochter eiseres] wordt geacht dat zij in de nabijheid van haar moeder kan verblijven, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de weigering van het verblijfsrecht ertoe zal leiden dat [voornaam dochter eiseres] gedwongen zal zijn het grondgebied van de EU te verlaten.
7. Het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht in bezwaar slaagt niet. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgezien van horen indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en op wat eiseres hiertegen in bezwaar heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan voornoemde maatstaf is voldaan.
8. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat geen land van terugkeer is vermeld. Nu de nationaliteit van eiseres onbekend is, is niet
duidelijk naar welk land eiseres zou moeten terugkeren, aldus eiseres.
9. Verweerder heeft ter zitting op dit standpunt van eiseres gereageerd. Volgens verweerder kon wel een terugkeerbesluit worden opgelegd. Voor zover dat niet het geval is, laat dit volgens verweerder onverlet dat de Chavez-Vilchez-aanvraag terecht is afgewezen.
10. De rechtbank oordeelt dat, nu verweerder ter zitting op de beroepsgrond over het terugkeerbesluit heeft kunnen reageren, geen sprake is van strijd met de goede procesorde. Verweerder heeft ook niet betoogd dat dit wel het geval is.
11. De beroepsgrond slaagt. In ieder terugkeerbesluit moet een land van terugkeer worden genoemd (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155). Dat is hier niet gebeurd. Nu de nationaliteit van eiseres onbekend is, had zij ook niet uit de motivering van de besluitvorming van verweerder kunnen afleiden naar welk land zij dient terug te keren.
12. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover een terugkeerbesluit is opgelegd. Nu in het primaire besluit ook geen land van terugkeer is genoemd, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover daarin een terugkeerbesluit is opgelegd.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover een terugkeerbesluit is opgelegd;
- herroept het primaire besluit voor zover een terugkeerbesluit is opgelegd en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 maart 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.