ECLI:NL:RBDHA:2022:2382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2868 en 22.2874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese eiser met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaken NL22.2868 en NL22.2874. Eiser, een Albanese nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod zijn op 20 februari 2022 vastgesteld, waarbij eiser werd geconfronteerd met een inreisverbod van twee jaar. Eiser heeft aangevoerd dat het inreisverbod onredelijk bezwarend is, omdat hij hierdoor niet kan werken in Griekenland en zijn familie niet kan onderhouden. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris het inreisverbod terecht heeft opgelegd, aangezien eiser zelf heeft gekozen om illegaal naar het Verenigd Koninkrijk te reizen.

Daarnaast heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de verlenging van zijn ophouding, die volgens hem onterecht was vanwege capaciteitsgebrek bij de vreemdelingenpolitie. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de ophouding onrechtmatig was, omdat eiser voldoende middelen had om naar Albanië terug te keren en bereid was om mee te werken aan zijn terugkeer. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring als niet noodzakelijk beoordeeld en heeft geoordeeld dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond, maar het beroep tegen de maatregel van bewaring is gegrond. Eiser krijgt een schadevergoeding van € 1.120,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en de proceskosten worden vergoed tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is gedaan op 1 maart 2022 en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.2868 en 22.2874
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig N. Rexhepi.

Overwegingen

1. Eiser is van Albanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000 .
Over bestreden besluit 1
2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit.
3. Ten aanzien van het inreisverbod voert eiser aan dat dit voor hem onredelijk bezwarend is. Eiser kan hierdoor niet als seizoenarbeider in Griekenland gaan werken. Door het opleggen van het inreisverbod wordt eiser de mogelijkheid om zijn familie te onderhouden ontnomen. Verweerder had dus af moeten zien van het opleggen van een inreisverbod.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In het gehoor voor het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 20 februari 2022 is aan eiser gevraagd naar de redenen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel de duur van het inreisverbod te verkorten. Eiser heeft in dit gehoor naar voren gebracht dat hij wil werken in Griekenland. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat deze omstandigheid niet in de weg staat aan het opleggen van een inreisverbod. Het opleggen hiervan is het gevolg van eisers keuze, namelijk om naar Nederland reizen en om illegaal naar het Verenigd Koninkrijk proberen te reizen, en komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder aan eiser een inreisverbod van twee jaar heeft mogen opleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2
Verlengde ophouding
5. Eiser voert aan dat de ophouding ten onrechte is verlengd, omdat een gebrek aan capaciteit bij de vreemdelingenpolitie geen grond voor verlenging van de ophouding mag zijn. Daarbij komt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verlenging van de ophouding niet korter heeft geduurd dan 48 uur. De verlenging van de ophouding is daarom onrechtmatig, aldus eiser.
6. In de beschikking verlenging ophouding van 19 februari 2022 is onder meer vermeld dat om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen gedurende de ophouding het noodzakelijk is om te kunnen vaststellen wat de (rechtmatige) verblijfspositie en nationaliteit van eiser is. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze beschikking dat, daargelaten de vraag of er sprake was van een capaciteitsgebrek en of dit voor risico van verweerder dient te komen, de ophouding mede verlengd is omdat het onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van eiser nog niet was afgerond. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de lichte grond 4d heeft betwist. Deze lichte grond wordt besproken onder het lichter middel.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. De maatregel van bewaring is een ultimum remedium. Eiser is aangehouden in zijn vrije termijn, hij heeft een paspoort, hij is bereid om mee te werken aan zijn terugkeer en hij heeft voldoende middelen om naar Albanië te reizen, hij beschikt namelijk over 400-500 euro. Verweerder had daarom bijvoorbeeld het paspoort van eiser in kunnen nemen, een vlucht of busreis kunnen boeken en op het moment dat de vlucht zou aanvangen het paspoort weer aan eiser terug kunnen geven. Dit had verweerder op zijn minst aan eiser moeten voorleggen.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. De maatregel van bewaring is een uiterste middel en was in deze zaak niet noodzakelijk. Eiser heeft, zoals ook ter zitting is gebleken, voldoende middelen voor de bekostiging van zijn terugreis. Daarnaast wil hij meewerken aan zijn terugkeer naar Albanië en heeft hij een geldig paspoort. Verweerder had daarom kunnen en ook moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt.
Over de beroepen
11. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
12. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 130,- (verblijf politiecel) en 6 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.120,-.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.120,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
01 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.