ECLI:NL:RBDHA:2022:2375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
NL22.3188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw; beoordeling overdrachtstermijn en risico op onttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te bezitten, is in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waarbij de eiser via een videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die aanvoerde dat de overdrachtstermijn was verstreken, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de overdrachtstermijn nog niet was overschreden, aangezien het claimakkoord van Frankrijk dateerde van 19 september 2021 en de termijn op 19 maart 2022 verstrijkt.

Daarnaast heeft de rechtbank de zware en lichte gronden voor de bewaring beoordeeld. De eiser heeft de zware gronden niet betwist, en de rechtbank oordeelde dat de gronden van bewaring voldoende waren om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestond. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat een lichter middel had moeten worden toegepast, en concludeerde dat de staatssecretaris niet hoefde te volstaan met een lichter middel. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. G. Palancyian als waarnemer van eisers gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [Geb. datum] 1988.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert allereerst aan dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. De overdrachtstermijn is verstreken, waardoor eiser niet meer kan worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank volgt eiser hierin niet.
4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de overdrachtstermijn niet is verstreken. Uit het dossier blijkt dat het meest recente claimakkoord van Frankrijk dateert van 19 september 2021. Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat eiser binnen zes maanden na het claimakkoord dient te worden overgedragen. Deze overdrachtstermijn verstrijkt op 19 maart 2022 en is daarom nog niet overschreden.
5. Eiser voert verder aan dat hij zich sinds de aanvang van zijn laatste asielprocedure altijd aan de meldplicht heeft gehouden. Voor zover eiser met deze stelling de zware grond 3b betwist, volgt de rechtbank dit niet. De reden hiervoor is dat eiser niet heeft betwist dat hij eerder wel met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken en daarom op 12 november 2020 en 8 april 2021 is ‘MOB gemeld’. Verweerder heeft dan de zware grond 3b terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd.
6. Eiser heeft de zware gronden 3a en 3j niet betwist. Ook heeft eiser de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d niet betwist.
7. De rechtbank is van oordeel dat de gronden van bewaring - en de daarbij gegeven motivering - terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Deze gronden zijn, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om aan te nemen dat een significant risico op onttrekking bestaat. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan zijn in bewaringstelling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet hoefde te volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring blijkt dat sprake is van een significant risico op onttrekking. De enkele stelling dat een meldplicht in het geval van eiser voldoende waarborgen zou bieden, acht de rechtbank zonder nadere motivering onvoldoende om tot een andere conclusie te kunnen leiden. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.