ECLI:NL:RBDHA:2022:2367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan illegaal verblijvende Albanese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod dat aan een Albanese eiser was opgelegd. De eiser, die van Albanese nationaliteit is en in 1991 is geboren, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 24 januari 2022 was genomen. Dit besluit hield in dat de eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar kreeg opgelegd, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

Tijdens de zitting op 7 februari 2022 was de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De vertegenwoordiger van de verweerder was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de zware gronden die aan het besluit ten grondslag lagen, voldoende waren onderbouwd. De eiser had betwist dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden 3a en 3b feitelijk juist waren en dat er voldoende risico bestond op onttrekking aan toezicht.

De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod terecht waren opgelegd, ook al had de eiser geen eerdere terugkeerbesluiten ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet verplicht was om verder te motiveren waarom een inreisverbod van twee jaar was opgelegd, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren aangevoerd die dit zouden rechtvaardigen. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1430
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Simicevic), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 .
2. Verweerder heeft in het terugkeerbesluit en het inreisverbod overwogen dat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan de verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de zware gronden 3a en 3i en de lichte gronden 4c en 4d betwist. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat verweerder niet nader heeft gemotiveerd dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd, waardoor het niet duidelijk is dat met betrekking tot deze grond een significant risico op onttrekking aan toezicht bestaat.
4. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden volstaan met de toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende toegelicht zijn. In het proces-verbaal van het gehoor voor het opleggen van zijn inreisverbod en terugkeerbesluit van 24 januari 2022 staat het volgende:
‘V: Wat is uw doel in Nederland?
A: We wilden naar het beloofde land, Engeland.’
Eiser is dus naar Nederland gekomen met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar Engeland, dat betekent dat zijn vrije termijn om door het Schengengebied te reizen nooit is aangevangen. Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juni 20184 betekent dit dat eiser op illegale wijze Nederland is binnen gekomen. Deze grond kan dus aan eiser worden tegengeworpen. Verder is de zware grond 3b niet betwist door eiser.
5. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen het terugkeerbesluit al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd onbesproken.
6. Eiser voert verder aan dat verweerder rekening had moeten houden met het feit dat hem niet eerder een terugkeerbesluit is opgelegd of op een andere manier een aanzegging is gedaan dat hij Nederland moet verlaten. Hij is namelijk geen gevaar voor de openbare orde en hij heeft geen criminele antecedenten. Verder is onvoldoende gemotiveerd waarom is gekozen voor een inreisverbod van twee jaar. Dit is zeer ingrijpend voor eiser, daarom had verweerder het nader moeten onderbouwen.
7. De rechtbank is van oordeel dat een terugkeerbesluit opgelegd mag worden als iemand onrechtmatig in Nederland verblijft. Dat aan eiser nooit eerder een terugkeerbesluit is opgelegd maakt dit niet anders. Gezien het bovenstaande zijn de gronden van dit besluit voldoende gemotiveerd en dus voldoende om het besluit op te leggen. Eiser heeft in het terugkeerbesluit een vertrektermijn van nul dagen gekregen. Verweerder mag dan een inreisverbod van twee jaar opleggen zonder dat verder te motiveren als er verder geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd waar verweerder rekening mee had moeten
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
houden. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd om af te zien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel de duur van het inreisverbod te verkorten.
Verweerder heeft dus kunnen volstaan met het opleggen van een inreisverbod van twee jaar zonder nadere motivering. Dat eiser geen criminele antecedenten heeft doet hier niet aan af.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.