ECLI:NL:RBDHA:2022:2365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/8161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gebiedsverbod door de burgemeester van Leidschendam-Voorburg en de beoordeling van proportionaliteit en subsidiariteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een gebiedsverbod dat door de burgemeester van Leidschendam-Voorburg aan eiser was opgelegd. Het gebiedsverbod, dat op 13 mei 2020 was ingesteld en op 19 juni 2020 was ingetrokken, gold voor de gehele gemeente. Eiser was het niet eens met dit besluit en voerde aan dat het onzorgvuldig was en in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hij stelde dat hij niet strafrechtelijk was veroordeeld en dat het onduidelijk was waarom het verbod voor de gehele gemeente was opgelegd, terwijl andere groepsleden minder strenge maatregelen hadden gekregen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet tijdig was genomen en dat er onvoldoende motivatie was voor de keuze om het gebiedsverbod voor de gehele gemeente op te leggen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiser ook in andere delen van de gemeente onrust zou veroorzaken. De rechtbank vernietigde het gebiedsverbod voor zover dat verder strekte dan het gebied PAH, omdat het niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Eiser kreeg een schadevergoeding van € 100,- toegewezen voor de onrechtmatige aanhouding en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 2.600,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivatie bij het opleggen van bestuursrechtelijke maatregelen, vooral als deze ingrijpende gevolgen hebben voor de bewegingsvrijheid van een individu. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het niet nakomen van beslistermijnen niet automatisch leidt tot vernietiging van besluiten, mits de betrokkenen op de hoogte zijn gehouden van de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.M.P. van Eijsden),
en

de Burgemeester van Leidschendam-Voorburg, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Augustinus).

Procesverloop

In het besluit van 13 mei 2020, aangevuld in het besluit 19 mei 2020 (samen: het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een gebiedsverbod opgelegd.
In het besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 met een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is eveneens dhr. [A] verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
In de wijken Prinsenhof, Amstelwijk en de Heuvel (hierna: gebied PAH) in de gemeente Leidschendam-Voorburg is in april en mei 2020, in het begin van de corona-uitbraak, overlast vastgesteld. Aan eiser is een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van 12 mei 2020. Daaruit volgt dat eiser deel uitmaakt van een zogenaamde ‘Z-groep’ met een hoog risico. In de genoemde wijken zijn meerdere groepen aanwezig die onderling met elkaar verbonden zijn. Alle leden zijn bekend voor diverse strafbare feiten, waaronder woninginbraken, mishandeling, belediging en vernieling. Bewoners hebben klachten ingediend over de overlast en voelen zich geïntimideerd door de groep. Na de constatering dat de overlast in de wijken was verminderd en is het gebiedsverbod op 19 juni 2020 ingetrokken.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij het gebiedsverbod mocht opleggen. Het belang van eiser bij bewegingsvrijheid heeft verweerder minder zwaar gewogen dan het herstellen van rust in de buurt door het verbod.
Het gedrag van eiser had een grote impact op de ernst van de overlast en de grote onrust in de buurt. Het proportionaliteits- of subsidiariteitsbeginsel is niet geschonden.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert, kort samengevat, aan dat het besluit onzorgvuldig is en in strijd is met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Hij is niet strafrechtelijk veroordeeld voor de overlastgevende feiten. Het is onduidelijk waarom eiser een gebiedsverbod is opgelegd voor de hele gemeente. Daarnaast is het onduidelijk waarom eisers gebiedsverbod anders is qua omvang en duur dan de gebiedsverboden van de andere groepsleden. Niet van belang is dat hij niet in de gemeente stond ingeschreven omdat hij feitelijk bij zijn daar wonende moeder verbleef. Verder is het bestreden besluit niet tijdig genomen. Eiser verzoekt om een schadevergoeding van € 1200,- voor de hinder die het gebiedsverbod hem heeft gebracht en begroot naar analogie van een vergoeding bij onrechtmatige vrijheidsbeneming.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. Hoewel het gebiedsverbod op 19 juni 2020 is ingetrokken wordt procesbelang aangenomen omdat eiser tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het genomen besluit schade heeft geleden.
Bestreden besluit niet tijdig genomen?
6. Eiser betoogt dat het bestreden besluit vernietigd moet worden omdat verweerder te laat op eisers bezwaar heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit een maand na afloop van de wettelijke beslistermijn is gegeven. Verder heeft verweerder eiser, desgevraagd, wel op de hoogte gehouden van de stand van zaken. Het niet nakomen van een beslistermijn is geen grond voor vernietiging.
Mocht verweerder het gebiedsverbod opleggen?
7. De rechtbank overweegt dat verweerder een gebiedsverbod kan opleggen als een persoon herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde bestaat. [1] Daarbij is niet vereist dat voor de gedragingen op grond waarvan het gebiedsverbod wordt opgelegd een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de verstoring van de openbare orde aannemelijk heeft gemaakt en of er ernstige vrees voor verdere verstoring bestond. [2] Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of het gebiedsverbod voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
7.1.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat al er lange tijd was sprake van groepsgewijze overlast in de eerder genoemde wijken. De twee verschillende groepen zijn in januari 2019 gecategoriseerd in de Tactische Dader Groep Analyse met een hoog en middel risico. Naar aanleiding van klachten van bewoners zijn er maatregelen genomen zoals samenwerking van de wijkagenten met casemanagers van de lokale kamer. Ook jongerenwerkers hebben geïnvesteerd in de groepen. Verder hebben wijkagenten gesprekken gevoerd met de jongeren en hun ouders en is gebruik gemaakt van cameratoezicht. De inzet heeft slechts beperkt geleid tot gedragsverandering, de overlast bleef onacceptabel. In april en mei 2020 is het gedrag van de jongeren geëscaleerd. Zo zijn er auto’s in brand gestoken, is er veel geluidsoverlast en worden er beledigingen geuit. Er was veel media aandacht voor de overlast in de wijk en op 18 mei 2020 is er een raadsvergadering ingelast over de onrust in de wijk. De buurtbewoners maakten in de avond rondes door de wijk om zo te trachten de overlast terug te dringen. Er bleven echter veel meldingen van overlast binnen komen. Bewoners die melding maken worden door de jongeren geïntimideerd.
7.2.
In de bestuurlijke rapportage staat een groot aantal meldingen van intimiderende gedragingen, overlast en verstoringen door eiser. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit informatie van de politie voldoende naar voren welke overlast er wordt veroorzaakt en dat eiser daar met anderen personen deel van uitmaakt. Daarmee heeft verweerder de verstoring van de openbare orde door eiser voldoende aannemelijk gemaakt. Nu er al langere tijd sprake was van overlast is de rechtbank eveneens van oordeel dat er vrees voor herhaling bestond. Dat eiser niet is veroordeeld voor de verstorende gedragingen, leidt niet tot een ander oordeel, nu het bij het opleggen van een maatregel gaat om de beslissing die verweerder met de op dat moment beschikbare informatie maakt.
Proportionaliteit en subsidiariteit
8. De rechtbank is echter van oordeel dat de besluitvorming van verweerder niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder heeft bij het verbod ermee rekening gehouden dat eiser de woning van zijn moeder en de praktijk van zijn huisarts kon bezoeken. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom hij voor een gebiedsverbod voor de hele gemeente heeft gekozen en hoe dat in verhouding staat met het te bereiken doel. Daarbij is van belang dat de politie in de bestuurlijke rapportage heeft geadviseerd om een gebiedsverbod voor het gebied PAH op te leggen. Verweerder heeft echter voor een gebiedsverbod voor de hele gemeente gekozen omdat eiser tegen de politie en jeugdwerkers zou hebben gezegd dat hij de onrust naar andere wijken zou verplaatsen. Die uitlating van eiser is niet door verweerder gedocumenteerd. Daarmee heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het gebiedsverbod verder gaat dan door de politie is geadviseerd. De omstandigheid dat eiser in de gemeente Den Haag stond ingeschreven, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser werd door het gebiedsverbod voor de hele gemeente Leidschendam-Voorburg in zijn bewegingsvrijheid beperkt, terwijl er geen gedocumenteerde concrete aanwijzing was dat hij ook in alle andere delen behorende tot het grondgebied van de gemeente onrust zou veroorzaken. Voor zover het bestreden besluit ziet op een gebiedsverbod dat verder strekt dan het gebied PAH ontbreekt een draagkrachtige motivering.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het gebiedsverbod voor zover dat verder strekt dan het gebied PAH vanwege strijd met artikel 3:46 en 7:12 van de Awb [3] . Nu het gebiedsverbod op 19 juni 2020 is ingetrokken hoeft verweerder geen nieuw besluit te nemen.
Verzoek om schadevergoeding
10. Voor vergoeding van schade naar analogie van een vergoeding bij onrechtmatige vrijheidsbeneming is geen aanleiding. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, die in Den Haag woonde, niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het gebiedsverbod voor zover dat verder strekte dan het gebied PAH, gedurende 38 dagen daadwerkelijk is beperkt in zijn bewegingsvrijheid binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg als gevolg waarvan sprake is van enige aantasting van de persoon van eiser als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Dit is anders voor wat betreft de aanhouding voor overtreding van het gebiedsverbod in/op de Burgemeester Banninglaan op 15 mei 2020 om 01.17 uur en het daaropvolgende verblijf van een nacht op het politiebureau. De Burgemeester Banninglaan is geen onderdeel van het gebied PAH. Als gevolg van dit feit heeft eiser aanspraak op een immateriële schadevergoeding die de rechtbank zal bepalen op € 100,- en komt het verzoek om schadevergoeding in zoverre voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt en wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde van € 541,- per punt en wegingsfactor 1). Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het primaire besluit en het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt verweerder aan eiser een bedrag van € 100,- te betalen;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 172a, eerste lid aanhef en onder a, van de Gemeentewet.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:325.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.De rechtbank verwijst daartoe naar overweging 9.1. in de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019; ECLI:NL:RVS:2019:196.