ECLI:NL:RBDHA:2022:2361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
SGR 21/4402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring door het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. De eiser had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, welke door verweerder op 18 januari 2021 werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 19 mei 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 2 februari 2022 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn huur had opgezegd omdat hij deze niet meer kon betalen en dat hij een urgentieverklaring had aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat eiser het woonprobleem had kunnen voorkomen en dat zijn jaarinkomen boven de inkomensgrens voor een sociale huurwoning lag. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij niet in staat was een andere woning te vinden en dat zijn jaarinkomen lager was dan de inkomensgrens.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de criteria voor een urgentieverklaring zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 19 mei 2021 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 6 september 2021 ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J. Smittenaar).

Procesverloop

In het besluit van 18 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 19 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard (bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 6 september 2021 heeft verweerder na eiser alsnog te hebben gehoord het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard (het bestreden besluit I).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 op zitting met een digitale verbinding behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de huur van zijn woning opgezegd omdat hij de huur niet meer kon betalen. Vervolgens heeft hij bij verweerder een urgentieverklaring aangevraagd.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen omdat hij het woonprobleem had kunnen voorkomen. Onvoldoende is gebleken dat eiser wegens inkomensachteruitgang zijn woning moest opzeggen. Ook is verwijtbaar dat eiser zijn eerdere inschrijving heeft laten verlopen.
3. Daarnaast ligt zijn jaarinkomen boven de inkomensgrens om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Ter zitting heeft verweerder verklaard dit onderdeel van de beslissen te laten vervallen.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat het hem niet lukt om een andere woning te vinden. Hij heeft in 2020 negen maanden en in 2021 zeven maanden zonder succes gezocht naar een woning of kamer. Verder is zijn jaarinkomen wel degelijk lager dan de inkomensgrens voor een sociale huurwoning. Daarnaast werd hij er door zijn financiële situatie toe gedwongen om de huur van zijn vorige woning op te zeggen en kon hij het woonprobleem dus niet voorkomen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat door toepassing van artikel 6:19 van de Awb [1] eisers beroep tegen het betreden besluit tevens betrekking op het bestreden besluit I. Nu dat laatste besluit het bestreden besluit vervangt, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het besluit van 19 mei 2021.
6.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het toekennen vaneen urgentieverklaring beoordelings- en beleidsruimte toekomt. De rechtbank moet daarom beoordelen of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7.
Een woningzoekende kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring als hij voldoet aan de criteria van artikel 20 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019 (Huisvestingsverordening). De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aan de criteria van de Huisvestingsverordening voldoet. Hoewel uit de overgelegde historische reacties blijkt dat eiser op veel woningen heeft gereageerd, betreffen het veel reacties op vier- en driekamerwoningen. Dat zijn relatief grote woningen en daarom erg populair. Op basis van zijn inschrijfduur bij de verschillende woningcorporaties maakt hij daarop minder kans. Daarbij heeft verweerder eiser mogen verwijten dat hij zijn inschrijfduur in 2017 bij Holland Rijnland heeft laten verlopen. Als hij dat niet had gedaan had hij inmiddels een inschrijfduur van ongeveer vijf jaar gehad. Verder blijkt uit de stukken weliswaar dat eiser ook op een aantal studio’s en antikraakwoningen heeft gereageerd, maar niet dat hij ook op zoek is geweest naar een kamer in een gedeeld appartement. Niet is gebleken dat eiser vanwege zijn medische situatie niet een woning zou kunnen delen met anderen.
8. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomensachteruitgang de oorzaak is van het woonprobleem. Uit de door eiser overgelegde begroting blijkt dat hij € 683,- aan aflossingskosten en gerechtsdeurwaarders betaalt. Hoewel de inkomensdaling niet aan eiser te wijten is, had eiser gelet op zijn eigen begroting blijkbaar al schulden lopen. Verweerder mocht aan eiser tegenwerpen dat het niet kunnen rondkomen deels aan hemzelf te wijten is.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt.
Conclusie
9. Het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 mei 2021 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 6 september 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.