ECLI:NL:RBDHA:2022:236
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit gebeurde op basis van de stelling dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 16 december 2021, waarbij de verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. M.L. Hoogendoorn, en een tolk, A. Kilic-Zengin. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.H.M. Post. Tijdens de zitting is het verzoek om voorlopige voorziening behandeld, samen met een andere zaak (NL21.17266).
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 12 januari 2022 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep in de andere zaak ongegrond was verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.