ECLI:NL:RBDHA:2022:2355
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vorderingen in kort geding betreffende onterecht ondergane detentie van eiser
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, die in een penitentiaire inrichting verblijft, vorderde dat de vijf dagen die hij te lang had vastgezeten zonder rechtsgeldige titel, zouden worden gecorrigeerd door deze administratief toe te rekenen aan een andere insluitingstitel. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en had zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan diefstal. Hierdoor werd de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bevolen. Eiser stelde dat hij onterecht vijf dagen langer was vastgehouden dan toegestaan, en dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ten onrechte had geweigerd deze dagen te verrekenen met een andere tenuitvoerleggingstitel.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van vrijheidsbeneming zonder titel, aangezien de tenuitvoerlegging van de straf pas begon na het verstrijken van de beroepstermijn. De rechter-commissaris had de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bevolen, en deze bleef van kracht totdat het mondeling vonnis onherroepelijk werd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van eiser niet konden worden toegewezen, omdat het wettelijk systeem geen mogelijkheid bood voor verrekening van de detentie. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.692,-- werden begroot, inclusief advocaatkosten en griffierecht.