ECLI:NL:RBDHA:2022:2345
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van Turks associatierecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op basis van het voornemen om arbeid in loondienst te verrichten, wat onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 van de Associatieraad valt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn voornemen onvoldoende had onderbouwd. Het enkele aanvinken van het verblijfsdoel op het aanvraagformulier werd als onvoldoende concreet beschouwd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 31 oktober 2014 zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst, wat de staatssecretaris in zijn besluitvorming heeft bevestigd. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar deze was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van het Turks associatierecht, en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, binnen vier weken na verzending van het afschrift.