ECLI:NL:RBDHA:2022:2345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/9508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van Turks associatierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Turkse nationaliteit, had zijn aanvraag ingediend op basis van het voornemen om arbeid in loondienst te verrichten, wat onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 van de Associatieraad valt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn voornemen onvoldoende had onderbouwd. Het enkele aanvinken van het verblijfsdoel op het aanvraagformulier werd als onvoldoende concreet beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 31 oktober 2014 zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst, wat de staatssecretaris in zijn besluitvorming heeft bevestigd. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar deze was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op een verblijfsvergunning op basis van het Turks associatierecht, en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, binnen vier weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,

v-nummer [nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2020 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 januari 2022. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, na voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Aanleiding
1. Eiser is geboren op [datum] 1973 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft vanaf 6 april 1987 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gehad, die vanaf 8 januari 1993 is omgezet naar een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft deze laatstgenoemde verblijfsvergunning met terugwerkende kracht vanaf 31 oktober 2014 ingetrokken, omdat hij per die datum zijn hoofdverblijf buiten Nederland had verplaatst. Deze besluitvorming staat in rechte vast sinds de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 augustus 2021. [1] Eiser heeft op 9 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor ‘wedertoelating’, maar ook deze is afgewezen. Deze besluitvorming staat ook in rechte vast. Dit beroep gaat over de nadien door verweerder afgewezen aanvraag van 21 januari 2020.
Standpunt verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en ook niet voor vrijstelling van dat vereiste in aanmerking komt. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een verblijfsrecht kan ontlenen aan de artikelen 6 en 7 van Besluit 1/80 en valt hij ook niet onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80, zodat hij ook geen geslaagd beroep kan doen op de standstill-bepaling.
Wat is het wettelijk kader?
3. Tussen de Europese Unie en Turkije bestaat een Associatieovereenkomst. [2] Op 19 september 1980 heeft de Associatieraad EEG-Turkije ‘Besluit 1/80’ [3] genomen over de ontwikkeling van de associatie met Turkije. Op grond van artikel 6, eerste lid, van dit besluit (voor zover hier van belang) heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft.
Op grond van artikel 7 van dit besluit hebben gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen, het recht om – onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de gemeenschap te verlenen voorrang – te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste 3 jaar aldaar legaal wonen.
Op grond van artikel 13 (de standstill-bepaling) mogen geen nieuwe beperkingen worden ingevoerd met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
Verblijf in Nederland
4. Eisers gemachtigde heeft tijdens de zitting betoogd dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat eiser zijn hoofdverblijf vanaf 2014 buiten Nederland heeft verplaatst. Hoewel het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning op de grond dat het hoofdverblijf is verplaatst in rechte vaststaat, kon verweerder daar niet zomaar van uit gaan. Ook kon verweerder het beroep op Besluit 1/80 niet afwijzen met de enkele verwijzing naar de overwegingen in dat besluit. De gemachtigde heeft daarbij gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 13 maart 2006. [4]
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel niet altijd doorslaggevend, staat het verweerder vrij om te wijzen op eerdere besluitvorming als hij die inhoudelijk juist en relevant acht en in nieuwe besluitvorming geen aanleiding ziet voor een ander standpunt, bijvoorbeeld als sindsdien geen nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen. Als eiser het daar niet mee eens is, is het op zijn beurt aan hem om aannemelijk te maken dat dit niet juist is. Dat betekent dat het in dit geval ook aan eiser was om aannemelijk te maken dat hij mogelijk rechtstreeks een verblijfsrecht kan ontlenen aan Besluit 1/80 ondanks dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar echter niet in geslaagd. Hoewel de rechtbank in het algemeen wel onderschrijft dat een verblijfsvergunning gebaseerd op het Turks associatierecht declaratoir van aard is en dat dit zou kunnen betekenen dat eiser (nog steeds) een verblijfsrecht heeft op grond van (in dit geval) Besluit 1/80, óók als zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, heeft eiser dat niet onderbouwd. Tijdens de zitting heeft eisers gemachtigde er op gewezen dat het dossier een kopie van zijn paspoort en verkeersboetes bevat. De rechtbank heeft echter in het dossier alleen een kopie van het paspoort aangetroffen en geen verkeersboetes. Dit paspoort biedt echter onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eiser vanaf 2014 wel degelijk zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. Daaruit blijkt ook onvoldoende om een verblijfsrecht op grond van artikel 6 of 7 van Besluit 1/80 uit af te leiden. Verweerder wijst naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op de besluitvorming waarmee eisers verblijfsvergunning is ingetrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Standstill-bepaling
5. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder altijd ambtshalve moet toetsen of een Turkse onderdaan rechten kan ontlenen aan de standstill-bepaling. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte alleen nationaal recht toegepast en hij onderbouwt die stelling met een verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 11 november 2004. [5] Eiser stelt dat het kenbaar maken van een voornemen om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten verweerder verplicht tot een inhoudelijke beoordeling van de standstill-bepaling. Als onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het arrest van 7 november 2013 [6] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2020 [7] . Eiser verwijst ook naar het arrest van 10 juli 2014 [8] en stelt dat hieruit volgt dat altijd een beroep op de standstill-bepaling kan worden gedaan, behalve als de betrokkene objectief gezien geen kans meer maakt op de arbeidsmarkt.
5.1
De rechtbank overweegt dat eiser gelijk heeft dat verweerder moet beoordelen of een Turkse aanvrager rechten kan ontlenen aan het associatierecht, als de aanvraag daartoe aanleiding geeft. Dat betekent echter niet dat eiser onder elke omstandigheid een beoordeling van de standstill-bepaling kan afdwingen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat daarvoor eerst moet vaststaan dat hij onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 valt. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Volgens eiser heeft hij een concreet voornemen om toe te treden tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Zowel bij de aanvraag, als in bezwaar en beroep heeft eiser echter geen bewijsstukken overgelegd die dit onderbouwen. Het aanvinken van het hokje ‘u wilt in Nederland arbeid in loondienst verrichten’ op het aanvraagformulier voor de onderhavige verblijfsvergunning is, zonder enige nadere toelichting van eiser, onvoldoende om van een concreet voornemen te spreken om toe te treden tot de Nederlandse arbeidsmarkt en arbeid te verrichten als werknemer. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2020, waarin is geoordeeld dat een concreet voornemen om arbeid in loondienst te verrichten voldoende is om onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 te vallen. In die uitspraak was echter het voornemen om arbeid in loondienst te verrichten juist wél onderbouwd met concreet bewijs. De Afdeling oordeelt dan ook dat het enkele feit dat de betrokkene de Turkse nationaliteit bezit niet voldoende is, maar dat in die zaak het overgelegde bewijs voldoende is om wel onder het genoemde toepassingsbereik te vallen. Ook de verwijzingen van eiser naar de arresten van het Hof van Justitie stuiten af op het oordeel dat eiser zijn voornemen niet heeft onderbouwd en bieden dan ook geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
5.2
Aangezien in rechte vaststaat dat eiser zijn hoofdverblijf duurzaam heeft verplaatst vanaf 31 oktober 2014 en hij zijn stelling dat dit onjuist is niet heeft onderbouwd, bestaat voor de rechtbank geen reden om daarover nu anders te oordelen dan zij laatstelijk op 10 augustus 2021 heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet kan worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Scherff, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak.

Voetnoten

1.Verzetuitspraak ECLI:NL:RBGEL:2021:2386, (niet gepubliceerd) op de uitspraak buiten zitting van 12 mei 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4357 (niet gepubliceerd).
2.Bij Besluit 64/732/EEG van 23 december 1963 (PB 1964, 217) heeft de Raad van de Europese Economische Gemeenschap de overeenkomst van associatie tussen de Gemeenschap en de Republiek Turkije goedgekeurd en bevestigd.
3.Besluit 1/80 van 19 september 1980 van de Associatieraad.
5.ECLI:EU:C:2004:708 (Cetinkaya).
6.ECLI:EU:C:2013:725 (Demir).
8.ECLI:EU:C:2014:2066 (Dogan).