ECLI:NL:RBDHA:2022:2331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
C/09/6245554 / KG RK 22-119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris wegens schending van processuele rechten van verdachte

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door mr. J. Visscher, de advocaat van de verdachte. Het verzoek was gericht tegen de rechter-commissaris, mr. E.M.A. Vinken, die volgens de verzoeker de processuele rechten van zijn cliënt ernstig had geschonden. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris eerder was begonnen met de voorgeleiding dan het afgesproken tijdstip en dat de verdachte werd bijgestaan door de advocaat van de medeverdachte, ondanks het feit dat de verdediging hiertegen bezwaar had gemaakt. Dit alles werd door de wrakingskamer gezien als een blijk van vooringenomenheid jegens de verdachte.

De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van mr. Visscher op 31 januari 2022, waarin hij zijn bezwaren uiteenzette. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 maart 2022 werd duidelijk dat er geen serieus overleg had plaatsgevonden over de tijd en wijze van de voorgeleiding. De rechter-commissaris had de door de advocaat voorgestelde alternatieven niet onderzocht en had de verdachte zonder zijn eigen advocaat voorgeleid. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter-commissaris niet de vereiste onpartijdigheid had betracht, wat leidde tot de toewijzing van het wrakingsverzoek.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het onderzoek opnieuw moet beginnen met een andere rechter-commissaris, en dat de eerdere beslissingen van de rechter-commissaris nietig zijn verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/4
zaak- /rekestnummer: C/09/624554 / KG RK 22/119
Beslissing van 7 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. J. Visscher te Amersfoort,
strekkende tot de wraking van
mr. E.M.A Vinken,
rechter-commissaris in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek, alsmede de latere onderbouwing, van 31 januari 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2022;
- het bericht van 1 februari 2022 van mr. P. Spaargaren;
- het bericht van 11 februari 2022, met bijlagen, van mr. Visscher;
- de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 17 februari 2022;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie van 19 februari 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- mr. J. Visscher;
- de rechter-commissaris.
De officier van justitie heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de zaak met parketnummer 09-023397-22, rc-nummer 22-001144 tegen verzoeker als verdachte.
2.2.
Mr. Visscher heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Het beleid van het kabinet Rechter-Commissaris (hierna: het kabinet RC) ter zake van voorgeleidingen staat niet ter discussie. In deze situatie was er evenwel geen andere mogelijkheid dan tot wraking over te gaan en wel om de volgende redenen.
* Mr. Visscher heeft tijdig aangegeven dat hij niet in persoon aanwezig kon zijn bij de voorgeleiding van zijn cliënt op 31 januari 2022. Hij heeft toen twee alternatieve mogelijkheden genoemd, namelijk een voorgeleiding op 1 februari 2022 om 12.00 uur of telefonische bijstand op 31 januari 2022 om 14.00 uur. Deze beide mogelijkheden pasten binnen de strafvorderlijke termijnen. De aangedragen alternatieven zijn op geen enkele wijze serieus onderzocht. Telefonisch is door de griffie te kennen gegeven “dat het in Den Haag allemaal vaststaat”. Op geen enkele wijze is overleg gevoerd. Evenmin is gecommuniceerd waarom de aangedragen alternatieven geen mogelijkheid zouden bieden.
* Door de griffie van het kabinet RC is rond 13.00 uur aangegeven dat een andere advocaat zou worden gezocht. Mr. Visscher heeft aangegeven daartegen bezwaar te maken, mede gezien de aangedragen alternatieven en mede gezien de uitdrukkelijke wens van zijn cliënt dat hij door mr. Visscher zou worden bijgestaan. Om 13.28 uur is dit ook per mail kenbaar gemaakt.
* Om 13.47 uur werd mr. Visscher gebeld door mr. Spaargaren met de mededeling dat hij de voorgeleiding zou bijwonen maar niets kon doen omdat cliënt hem niet wilde spreken. Ondergetekende heeft aangegeven dat hij bezwaar heeft tegen bijstand door mr. Spaargaren en dat hij die bezwaren ook kenbaar heeft gemaakt aan het kabinet RC. Het gesprek kon niet verder worden voortgezet omdat de voorgeleiding ging beginnen (ruimschoots voor het afgesproken tijdstip van 14.00 uur). Daarmee is de verdediging tevens een mogelijkheid onthouden om nog voor de voorgeleiding telefonisch contact te hebben met cliënt.
* Voorts heeft cliënt – naar ik heb begrepen – ten tijde van de voorgeleiding uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij door ondergetekende wil worden bijgestaan. Mr. Spaargaren heeft dan ook geen bijstand verleend aan cliënt. Cliënt is bovendien weggelopen uit de voorgeleiding.
Gezien het voorgaande waarbij a) op geen enkele wijze sprake is van overleg met de verdediging, b) cliënt zijn voorkeursraadsman bij de voorgeleiding de facto is onthouden en c) in strijd met de afspraken de voorgeleiding voor het afgesproken tijdstip is begonnen terwijl daar d) geen zwaarwegende redenen voor bestonden dan wel zijn aangedragen meent de verdediging dat de rechten van cliënt op een eerlijk proces en het daaruit voortvloeiende recht op bijstand in aanzienlijke mate is geschonden. Een en ander brengt mee dat van een fair trial ten aanzien van de voorgeleiding niet kan worden gesproken. Hierom is tevens sprake van de (schijn) van vooringenomenheid.
2.3.
De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten en zij heeft op het verzoek schriftelijk en mondeling gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer buigt zich allereerst over de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. Vaststaat dat mr. Visscher de rechter-commissaris op 31 januari 2022 om 14.02 uur bij e-mail heeft gewraakt. De voorgeleiding van zijn cliënt was op dat moment al afgerond. Dit blijkt immers uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris. Zij schrijft op blad 3 van dat proces-verbaal: “Nog vóór 14.00 uur was de voorgeleiding beëindigd.” Uit art. 512 Sv. volgt dat wraking tardief is in het geval al uitspraak is gedaan. De ratio van deze bepaling is dat de rechter op dat moment niet langer bij de behandeling van een zaak is betrokken. In dit geval gaat het echter om een rechter-commissaris, belast met het onderzoek in de strafzaak tegen [verzoeker] . Deze strafzaak loopt nog. Dit brengt mee dat de rechter-commissaris als onderzoeksrechter bij deze strafzaak betrokken blijft. Als er nog nadere onderzoekshandelingen moeten worden verricht zal zij daar leiding aan geven. Op dit moment zijn er nog geen nadere onderzoekswensen ingediend. Mr. Visscher heeft evenwel ter zitting genoegzaam toegelicht dat, ook al zijn de onderzoekswensen nog niet definitief, het juist in deze zaak voor de hand ligt dat hij daartoe nog een verzoek zal doen. Zijn cliënt was voornemens bij de voorgeleiding een verklaring af te leggen. Dat kan een reden zijn de medeverdachte nog te willen horen. Hierop heeft de rechter-commissaris ter zitting medegedeeld dat, als mr. Visscher dat prettiger vindt, het onderzoek ook door een andere rechter kan worden afgehandeld. Van mr. Visscher kan evenwel, gelet op het hierna volgende oordeel, niet worden verlangd af te wachten of de rechter-commissaris (in)formeel terugtreedt. Zij berust immers niet in het wrakingsverzoek en mr. Visscher zal de nu ingeroepen wrakingsgrond op dat moment niet meer met succes kunnen inroepen (art. 513 Sv.). Kortom, het wrakingsverzoek is tijdig ingediend.
3.3.
Het wrakingsverzoek is gegrond. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
3.4.
Voor zover van belang houdt het beleid van het kabinet RC, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris, blad 1 en 2, het volgende in:
“Aan advocaten wordt de keus gelaten tijdens de voorgeleiding op het kabinet RC in de kamer van de RC aanwezig te zijn of op het bureau, bij hun cliënt. Telefonische ‘aanwezigheid’ van een advocaat wordt alleen bij hoge uitzondering toegestaan en alleen in overleg met de RC. Telefonische aanwezigheid van een advocaat in het geval dat de verdachte bijstand van een tolk nodig heeft, wordt vrijwel nooit toegestaan. De combinatie “videoverbinding-plexiglazen schermen in de kamer van de RC én in de spreekkamer op het politiebureau-tolk-telefoonverbinding” belemmert het voeren van een normaal gesprek namelijk te zeer.
Zodra de baliemedewerkers om 07.00 uur aan de slag gaan met het rooster, mailen en bellen ze met de advocaten, voor zover die al bekend zijn. Advocaten bepalen niet de dag of het tijdstip van de voorgeleiding maar met eventuele voorkeuren wordt wat betreft het tijdstip wel zoveel mogelijk rekening gehouden. Advocaten die verhinderd zijn dienen voor vervanging te zorgen. Voor verdachten die geen advocaat hebben of van wie de advocaat niet komt, wordt een willekeurige strafrechtadvocaat geregeld. Een verdachte die rechtens zijn vrijheid is ontnomen moet op grond van de wet namelijk worden bijgestaan door een advocaat. Meestal is dat een advocaat die al op de rechtbank aanwezig is. Deze advocaat wordt dan uiteraard in de gelegenheid gesteld van het dossier kennis te nemen en met de verdachte kennis te maken.”
3.5.
Het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris houdt over de gang van zaken – letterlijk weergegeven – het volgende in.

De voorgeleiding van de verdachte [verzoeker] .
Op woensdag 26 januari 2022 is de verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Op vrijdag 28 januari 2022 heeft een collega-RC de inverzekeringstelling rechtmatig geoordeeld. Hierbij was de advocaat aanwezig. Op zaterdag 29 januari 2022 heeft de politie de inverzekeringstelling verlengd. Op maandag 31 januari 2022 heeft de officier van justitie de inbewaringstelling gevorderd en heeft een baliemedewerkser de voorgeleiding gepland om 14:00 uur. De verdachte heeft bijstand nodig van een tolk Pools, die is opgeroepen.
Op 31 januari 2022 om 07:43 uur heeft de advocaat van de verdachte per mail aan het algemene e-mailadres van het kabinet RC verzocht om verplaatsing van de voorgeleiding:
"Geachte heer/mevrouw,
De politie liet mij gisteren weten dat client heden wordt voorgeleid. Daartoe het volgende. Ik kan vandaag helaas niet in Den Haag aanwezig zijn om de voorgeleiding bij te wonen ivm verplichtingen elders. Ik verzoek u daarom dringend de voorgeleiding dinsdagochtend tussen 9:00 en 12:00 uur te laten plaatsvinden. Termijntechnisch is dat zonder meer mogelijk daar de verlenging van de IVS loopt tot uiterlijk dinsdagavoond 21:15 uur. Mocht dat niet mogelijk zijn dan is de enige andere optie dat ik de voorgeleiding hedenmiddag tussen 13:00 en 14:00 uur telefonisch bijwoon. Dat heeft echter uitdrukkelijk niet de voorkeur.
Mag ik met spoed vernemen?"
Om 07:59 uur heeft de baliemedewerkster, nadat zij zonder succes had geprobeerd de advocaat te bellen, het volgende gemaild:
"Goedemorgen mr. Visscher,
Ik heb u net geprobeerd te bellen, maar helaas zal de voorgeleiding wel moeten plaatsvinden.
U client heeft ook een medeverdachte en wij beginnen elke dag om 12 uur met de voorgeleidingen.
Ik verzoek u dan een kantoorgenoot te sturen of aan andere advocaat te laten waarnemen. U kunt mij bereiken op [telefoonnummer] "
Om 12:00 uur ben ik begonnen met mijn voorgeleidingen. De baliemedewerksters hadden
niets meer vernomen van de advocaat. Overleg is dus ook niet mogelijk geweest.
Om 12:03 uur heeft de advocaat de baliemedewerkster het volgende gemaild:

Ik heb gekeken wat mogelijk was maar heb vooralsnog geen vervanging. Ik voorzie dat het
ook niet gaat lukken. Heb nog even overwogen om de advo van de medeverdachte te bellen,
maar ivm (mogelijk) tegenstrijdige belangen lijkt mij dat ook niet wenselijk.
Gezien het voorgaande nogmaals het verzoek om de zaak van client morgen 12.00 uur te
plannen (dat de zaak van de MV vandaag wordt behandeld staat hieraan niet in de weg) dan
wel om 14.00 het alternatief van mijn bijstand maar dan telefonisch.
Ik verneem graag.
Om ongeveer 12:55 uur, na mijn eerste voorgeleiding, heb ik kennisgenomen van dit bericht
en eruit opgemaakt dat de advocaat niet zou verschijnen. Om 13:00 uur was de voorgeleiding
van de medeverdachte gepland. Ik heb voorafgaand aan die voorgeleiding de advocaat van
de medeverdachte, die ook al de beschikking had over het dossier, bereid gevonden ook de
verdachte [verzoeker] bij te staan. Omdat de voorgeleiding van 13:00 uur vlot was verlopen, ben
ik — met instemming van de nog steeds aanwezige advocaat en de tolk — meteen doorgegaan
met de voorgeleiding van de verdachte [verzoeker] . Ik heb de personalia van de verdachte
geverifieerd maar tijdens mijn mededeling aan hem waarvan hij werd verdacht, liet de
verdachte duidelijk weten niet in gesprek te willen gaan zonder zijn eigen advocaat. Volgens
de verdachte was ons gesprek daarmee beëindigd. Mijn poging aan de verdachte de gang van
zaken uit te leggen, heb ik moeten staken omdat de verdachte niet wilde luisteren en niet
wilde stoppen met praten / schreeuwen, waarop ik het gesprek heb beëindigd en de
verbinding heb verbroken.
De tijdens de voorgeleiding aanwezige advocaat liet hierop weten dat hij met de advocaat
van de verdachte had afgesproken dat hij als ‘procesbewaker’ bij de voorgeleiding zou
aanwezig blijven, hetgeen hij ook heeft gedaan. Ik heb kort benoemd wat ik in het dossier
had gelezen en de verdachte in bewaring gesteld. Nog vóór 14:00 uur was de voorgeleiding
beëindigd.
Na afloop van de voorgeleiding ontving ik van de baliemedewerkster de volgende mails,
afkomstig van de advocaat van de verdachte.
Om 13:28 uur:

Geachte rechter-commissaris,
Zojuist begreep ik van [baliemedewerkster] [EV: de baliemedewerkster] dat zij in opdracht van u een
andere advocaat gaat zoeken voor de voorgeleiding van [verzoeker] . Ik maak hier uitdrukkelijk
bezwaar tegen. Daartoe het volgende.
In onderhavige zaak heb ik vanmorgen vroeg per e-mail al aangegeven dat ik zelf niet in
persoon kan verschijnen. Dit i.v.m. andere verplichtingen. Ik heb tevens twee alternatieve
mogelijkheden genoemd, namelijk een voorgeleiding op 1 februari 2022 om 12.00 uur
(ruimschoots binnen de termijn) of telefonische bijstand hedenmiddag om 14:00 uur.
Desgevraagd heb ik nog bezien of een kantoorgenoot en/of andere advocaat kon vervangen.
Dat is helaas niet gelukt, mede omdat ik geen kantoor houd in de regio Den Haag.
Ik maak uitdrukkelijk bezwaar tegen het feit dat er nu vanuit het kabinet RC eenzijdig wordt
besloten tot het inschakelen van een andere advocaat. Ik heb geen enkele goede reden
gehoord waarom de door mij voorgestelde alternatieven niet te realiseren zouden zijn.
Daar komt bij dat het hier gaat om een client waarvan ik de voorkeursadvocaat ben die mijn bijstand wil en niet zit te wachten op een advocaat die hij niet kent. Het op deze wijze passeren van de wens van de verdachte en de verdediging druist in tegen de fundamentele rechten van de verdachte in is m.i. een schending van art. 6 EVRM.
Ik verzoek u derhalve uitdrukkelijk om de voorgeleiding op voorgestelde wijze te laten plaatsvinden. Voor zover u een andere advocaat inschakelt verzoek ik u uitdrukkelijk kenbaar te maken aan deze advocaat dat dit niet de wens van verdachte en ondergetekende is.
Graag verneem ik."
Om 14:02 uur:
"
Geachte rechter-commissaris,
Zojuist begrijp ik dat client expliciet heeft aangegeven dat hij mijn bijstand wil. Voorst begrijp ik dat - ondanks onderstaande e-mail en mij verzoeken - de voorgeleiding wordt voortgezet. Ik wordt niet in de gelegenheid gesteld telefonisch bijstand te bieden, evenmin is gekeken of een voorgeleiding morgen 12:00 uur te realiseren zou zijn.
Het voorgaande kan ik - met inachtneming van onderstaande - niet anders begrijpen dan ( schijn van) vooringenomenheid. Conform art. 6 EVRM heeft client recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak met bijstand van zijn eigen gekozen advocaat. In redelijkheid worden er in deze zaak geen inspanningen getroost om de rechten van client te borgen. Er wordt op geen enkele wijze overleg gepleegd met de verdediging hetgeen een inbreuk maakt op de rechten van client.
Gelet op het voorgaande wordt u bii dezen gewraakt, verzoek ik u hiervan proces-verbaal op te maken en de voorgeleiding niet verder voort te zetten.
Graag verneem ik."
En om 14:44 uur:
"
Geachte heer, mevrouw,
In opgemelde zaak heb ik in onderstaande mail van 14:02 uur te kennen gegeven dat de rechter-commissaris in dezen wordt gewraakt. Om 14:03 uur werd ik gebeld door mr. Spaargaren dat de voorgeleiding was afgerond. [EV: volgt onderbouwing wrakingsverzoek]"
3.6.
In dit geval is, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en uit hetgeen mr. Visscher heeft aangevoerd, niet ‘slechts’ het beleid toegepast, maar is het kabinet RC/de rechter-commissaris verder gegaan dan dat beleid voorschrijft. Met mr. Visscher constateert de wrakingskamer dat er op geen enkel moment werkelijk inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden over het tijdstip waarop de voorgeleiding zou plaatsvinden of over de manier waarop. Vanuit het kabinet RC is louter gecommuniceerd dat mr. Visscher zelf om 14.00 uur moest komen en dat, in het geval hij verhinderd was, er door het kabinet RC een vervangende advocaat zou worden geregeld. De advocaat heeft ter zitting medegedeeld dat hij meermalen heeft getracht te bellen met het kabinet RC maar dat dit geen doel heeft getroffen. Hij heeft hiertoe ook een screenshot van een telefonische oproep in het geding gebracht. De rechter-commissaris heeft aangevoerd dat zij te horen had gekregen dat de advocaat telefonisch niet bereikbaar was. Zij heeft verder in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek vermeld dat zij, na het opstellen van het proces-verbaal van bevindingen van de baliemedewerkster heeft gehoord dat, omdat zij de advocaat niet te pakken kreeg, telefonisch aan de secretaresse van de advocaat heeft laten weten dat vanuit het kabinet RC een andere advocaat zou worden ingeschakeld als de eigen advocaat van verdachte niet zou komen. Met deze toelichting bevestigt de rechter-commissaris dat er, in afwijking van het beleid van het kabinet RC, niet voor is gekozen om te trachten met de voorkeursadvocaat van de verdachte tot een oplossing te komen maar dat de benadering, kort gezegd: of zelf komen of er wordt een vervanger geregeld, is gehandhaafd.
3.7.
Toen de voorgeleiding aanstaande was en de rechter-commissaris de e-mail van mr. Visscher van 12.03 uur had ontvangen en gelezen (12.55 uur), heeft de rechter-commissaris er niet voor gekozen om contact te (laten) zoeken per e-mail of per telefoon met mr. Visscher om aldus met hem over de door hem geboden alternatieven te communiceren en in overleg tot een oplossing te komen. Daar was toen nog wel gelegenheid voor. Immers, de voorgeleiding van [verzoeker] stond pas een uur later (14.00 uur) gepland.
3.8.
Vaststaat verder dat de door mr. Visscher voorgestelde alternatieven pasten binnen de strafvorderlijke termijnen. De rechter-commissaris heeft, buiten haar algemene reactie “dat je nooit weet wat er de dag later binnenkomt”, niet toegelicht waarom de door mr. Visscher aangedragen alternatieven niet mogelijk waren. Uit het hiervoor geciteerde beleid volgt bovendien dat, ook als er een tolk nodig is, zoals in dit geval, het onder bijzondere omstandigheden wordt toegestaan telefonisch bijstand te verlenen. Gesteld noch gebleken is dat deze optie is onderzocht.
3.9.
De rechter-commissaris heeft er niet alleen niet voor gekozen met mr. Visscher in overleg te treden, zij is zelfs eerder dan het aan mr. Visscher gecommuniceerde tijdstip van 14.00 uur met de voorgeleiding begonnen, zodat hem effectief de mogelijkheid werd ontnomen om nog met zijn cliënt te overleggen. Daarbij heeft ze bovendien de verdachte juist laten bijstaan door de advocaat van de medeverdachte waartegen mr. Visscher even tevoren gemotiveerd bezwaar had gemaakt. Weliswaar heeft de rechter-commissaris ter zitting van de wrakingskamer verklaard niet met dit bezwaar van mr. Visscher op de hoogte te zijn, maar uit haar proces-verbaal van bevindingen volgt dat zij het e-mailbericht met daarin het door mr. Visscher geuite bezwaar al had gelezen op het moment dat de voorgeleiding van [verzoeker] startte. De rechter-commissaris heeft verklaard in het dossier geen aanwijzing te hebben gezien voor tegenstrijdige belangen en mr. Spaargaren (de advocaat van de medeverdachte) evenmin. Door in reactie op het bezwaar van mr. Visscher tot de beslissing te komen dat er geen tegenstrijdige belangen zijn, is de rechter-commissaris al voordat de voorgeleiding is aangevangen in de beoordeling van de zaak getreden. Het is aan mr Visscher, als advocaat van [verzoeker] , om deze afweging te maken.
3.10.
De rechter-commissaris is tot slot tijdens de voorgeleiding op de ingezette weg voortgegaan, terwijl dit bezwaar daar nogmaals en uitdrukkelijk naar voren kwam.
3.11.
Het wrakingsverzoek betreft processuele beslissingen van de rechter-commissaris. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid en motivering van dergelijke beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (procedurele) tussenbeslissing grond kan vormen voor wraking. Dat is alleen anders als de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter-commissaris met haar processuele beslissingen de processuele rechten van [verzoeker] ernstig geschonden. Daarbij kan met name haar beslissing om eerder te beginnen dan het afgesproken tijdstip en daarbij de verdachte te laten bijstaan door de advocaat van de medeverdachte waartegen even tevoren gemotiveerd bezwaar was gemaakt, welke beslissing ter zitting is gehandhaafd, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid jegens [verzoeker] .

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
4.2.
bepaalt dat het geschorste onderzoek met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter- commissaris in deze rechtbank, belast met de behandeling van strafzaken, zal zijn hervat;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. J. Visscher;
• de officier van justitie mr. J. Roosma;
• de rechter-commissaris.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.W.E. de Ruiter en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.