In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend op 24 januari 2020, waarbij hij stelde te vrezen voor zijn familie in Gambia, die hem zou hebben vergiftigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 juni 2021 afgewezen, omdat de rechtbank de relevante elementen uit het asielrelaas niet geloofwaardig achtte in het licht van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het doen van aangifte of het vragen om bescherming bij de Gambiaanse autoriteiten zinloos zou zijn. De rechtbank concludeerde dat eiser, nu meerderjarig, in staat moet worden geacht om zich te redden in Gambia en zich bij problemen tot de autoriteiten te wenden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.