3.3.1Dagvaarding I
Brandstichting met gevaarzetting
De rechtbank dient eerst te beoordelen of sprake is geweest van brandstichting met gevaarzetting. Daarvoor zijn de volgende bewijsmiddelen van belang.
De bewijsmiddelen
[naam 3] heeft op 7 mei 2018 verklaard dat zij de eigenaar is van het bedrijf [bedrijf 2] , gevestigd aan de [adres] te Noordwijk, met als winkelnaam
[bedrijf 1] .
Twee politieagenten hebben verklaard dat zij op 30 april 2018 naar aanleiding van een melding van een brand in een beddenzaak naar de [adres] in Noordwijk zijn gegaan. Omstreeks 21.35 uur kwamen zij aan in de [adres] en zagen zij een dikke zwarte rookpluim. De rook kwam vanaf de achtergevels van de percelen [nummers] .
De bewoners van vier bovengelegen appartementen aan de [adres] [nummers] , en de bezoekers van een nabij gelegen restaurant werden tijdens de brand geëvacueerd. [gasbedrijf] heeft de gasleiding van de appartementen aan de [adres] [nummer] en [adres] [nummer] afgesloten.
In opdracht van de verzekeraar van de vereniging van eigenaren van het pand [adres] is op 1 mei 2018 een schadeonderzoek verricht. Daaruit volgt het volgende.
De voorste helft van het pand (de rechtbank begrijpt: aan de [adres] in Noordwijk) bestaat uit vier bouwlagen, met op de eerste bouwlaag de winkel, op de tweede bouwlaag twee appartementen en op de derde en vierde bouwlaag één appartement per bouwlaag. De achterste helft bestaat uit één bouwlaag met een aantal ruimtes, met op het platte dak apparatuur voor luchtbehandeling gemonteerd. De brand woedde voornamelijk in de technische ruimte en het dak. De brandhaard bevond zich in de technische ruimte, welke alleen vanaf de buitenzijde, aan de achterkant, toegankelijk is. In de technische ruimte was de gehele rechterzijde gevuld door de luchtbehandelingsinstallatie. Op de resterende vloeroppervlakte ligt een dikke laag brandresten bestaande uit verschillende soorten materiaal, te weten restanten van karton, boeken, stoelen, matrassen, een hogedrukspuit, houten paletten, houten meubels en vuilniszakken met afval. Tijdens het onderzoek met een sniffer werd er een verhoogde uitslag gemeten ter hoogte van een versmolten, deels gekrompen, verbrand matras. Onder het matras bleek een plastic boodschappentas met in en naast de tas in totaal vijf flessen spiritus te liggen. De materialen vormden, in combinatie met de flessen spiritus, een op een brandstapel lijkend geheel. Het winkelgedeelte aan de voorzijde had veel schade van rook, roet en bluswater. Een groot deel van de winkelvoorraad was in karren geladen en een deel was in verhuisdozen verpakt.
De camerabeelden van Bar Dancing “ [bedrijf 3] zijn bekeken door een verbalisant. Deze beschrijft het volgende. De technische ruimte behorende bij het pand aan de [adres] in Noordwijk is gedeeltelijk te zien. Om 21:23:16 komt een persoon in beeld uit de richting van de achterzijde van voornoemd pand. Deze persoon houdt zijn hand voor zijn gezicht en draagt een witte tas in zijn linkerhand. Om 21:23:48 vindt een verkleuring in beeld plaats, waarbij een flikkerend licht te zien is. Te zien is dat dit licht zich later ontwikkelt tot een brand in de technische ruimte, die vervolgens door de brandweer wordt behandeld.
Op basis van het technisch onderzoek en (naar de rechtbank begrijpt de voornoemde) camerabeelden van [bedrijf 3] concludeert het onderzoeksbureau dat er sprake is van brandstichting.
Beoordeling
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat op 30 april 2018 in Noordwijk, door de persoon die op de beelden is te zien (hierna: de dader), opzettelijk brand is gesticht bij beddenzaak [bedrijf 1] door in de technische ruimte open vuur in aanraking te brengen met flessen spiritus en opgestapelde matrassen, waardoor de technische ruimte en de goederen daarin gedeeltelijk zijn verbrand.
Door de brand is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen gemeen gevaar voor de beddenzaak en de omliggende panden en goederen in deze panden, maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor de in de woningen boven de winkels verblijvende personen, te duchten. Daarbij wijst de rechtbank in de eerste plaats op de gebruikte brandversneller en op de omstandigheid dat de brand is uitgebreid naar het dak. Verdere brandoverslag naar andere panden en de appartementen boven de winkelruimte moet door het blussen van de brandweer zijn voorkomen. Daarnaast is er daadwerkelijk schade ontstaan in de beddenzaak, zowel in de technische ruimte als in de winkelruimte met voorraad. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de brand op een tijdstip is ontstaan waarop veel mensen thuis zijn. Niet alleen brand zelf, maar ook de rook van de brand kan zeer schadelijk zijn en binnen korte tijd tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs de dood leiden. Aangezien de bewoners van de appartementen boven de winkel zijn geëvacueerd en het gas van die woningen is afgesloten staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat dit gevaar ook daadwerkelijk aanwezig was.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de brand heeft gesticht. Daarvoor zijn de volgende bewijsmiddelen van belang.
De bewijsmiddelen
In de inbeslaggenomen telefoon van de verdachte is een notitie aangetroffen, gecreëerd op 27 april 2018 om 23:47:32 (UTC+2):
Ik moet naar binnen rijden, shit pakken. Naar zeep terug en weg rijden… mij achterlaten (w8 ik 20 min.) dan steek ik de shit. Loop naar jou stap in en rij… of moet… ik denk ff weet niet wat slim is. Denk slimmer is om morgen alles terug. Dan morgen avond rond 21:00 Ga morgen 17:00 de winkel in… zien ze me 17:00 niet aankomen. W8 tot 21:00 en loop.
Een verbalisant beschrijft met betrekking tot deze notitie in het proces-verbaal dat het hem bekend is dat in de gemeente Noordwijk het woord ‘binnen’, ‘Noordwijk Binnen’ kan betekenen en het woord ‘zeep’, ‘ [bedrijf 4] dat is gelegen aan De Grent in Noordwijk. Op dat moment is [verdachte 2] (medeverdachte), eigenaar/bedrijfsleider/ medewerker van de beddenzaak, woonachtig in Noordwijk Binnen. [bedrijf 4] grenst met de achterzijde aan de achterzijde van de beddenzaak.
De politie heeft deze notitie bekeken in het licht van de camerabeelden (de rechtbank begrijpt: van [bedrijf 3] ) van de middag van 30 april 2018 en beschrijft daarover het volgende: Op die beelden is te zien dat om 16:04:25 de verdachte en [verdachte 2] uit de richting van de beddenzaak lopen in de richting van de [adres] . Om 16:17:49 komt de auto in gebruik bij [verdachte 2] vanuit de richting [adres] de binnenplaats aan de achterzijde van de beddenwinkel binnenrijden. Hiertussen zit dus 13 minuten en 24 seconden. Als iemand met de auto vanaf de beddenzaak naar de woning van [verdachte 2] zou rijden, (dit duidt mogelijk op: ‘naar binnen rijden’ ) en als diegene daar uit zou stappen om iets in de woning te pakken (duidt mogelijk op: ‘shit pakken’) en vervolgens terug zou rijden (duidt mogelijk op: ‘terug naar zeep rijden’), zou dit ongeveer 13 minuten kunnen duren. De auto van [verdachte 2] rijdt om 16:47:55 weer weg (duidt mogelijk op: ‘en weg rijden… mij achterlaten’). Vervolgens vindt er een brandstichting plaats in de technische ruimte van de beddenwinkel. Dit duidt mogelijk op: 'dan steek ik de shit', aldus de verbalisant.
Uit de historische gegevens van de telefoon die in gebruik was bij de verdachte blijkt dat inkomende oproepen werden doorgeschakeld vanaf 30 april 2018 om 16.31 uur. Het lijkt er volgens de politie op dat de telefoon op dat moment is uitgeschakeld. Vanaf 21.51 uur komen er weer berichten binnen op de telefoon van de verdachte en lijkt de telefoon weer aan te gaan.
Op de hierboven reeds genoemde camerabeelden van [bedrijf 3] neemt de verbalisant verder nog het volgende waar. Om 16.04 uur is de verdachte te zien, waarbij hij schoenen met een witte zool droeg en een blauwe spijkerbroek en een trui met daaronder een wit shirt aan had. Op camerabeelden van [bedrijf 3] is om 21.02 uur te zien dat een persoon bij de technische ruimte zit, waar korte tijd later een brand ontstaat. Die persoon droeg schoenen met een witte zool, had een blauwe broek aan en een wit shirt onder zijn vest of jas.
In een onderzoek naar een overeenkomst in de looppatronen van de dader en de verdachte
̶ op camerabeelden (de rechtbank begrijpt: van [bedrijf 3] ) waarop de dader op dezelfde locatie loopt als waar de verdachte loopt ̶ wordt het volgende geconcludeerd.
Uit het verkregen en verzamelde beeldmateriaal en rekening houdend met de grootte
van de gebruikte populatie, de waarnemingsnauwkeurigheid van de experts, de
meetmethode met beeldbewerkende software en het aantal gebruikte looppatroon
variabelen, is het veel waarschijnlijker (bewijskracht 100-10.000) dat de resultaten van de looppatroon analyse gevonden worden als het om dezelfde persoon gaat in het geleverde beeldmateriaal dan dat het om verschillende personen gaat.
Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte op 12 juni 2018 is in de berging een Vomar bigshopper aangetroffen. Dit is een soortgelijke tas als die door de persoon op de camerabeelden werd gebruikt op de avond van de brandstichting.De bigshopper, welke op de camerabeelden te zien is, is een gele bigshopper met de tekst 'Voordeel TAS'. Een medewerker van de Vomar verklaarde op 30 mei 2018 dat deze bigshoppers sinds ongeveer een jaar niet meer worden verkocht.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte al lang voor de brand tegen haar heeft verklaard dat hij voor ‘ [verdachte 2] ’ (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [verdachte 2] ), voor geld, een brand zou stichten in het hok bij de rechterdeur naast de achterdeur; de laatste dagen was die deur open. Daar heeft hij de matrassen neergelegd en daar zou hij de brand steken. Na de brandstichting is hij via een straat weggelopen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op de avond van de brand met [getuige 3] (de rechtbank begrijpt: [getuige 3] ), [getuige 4] (de rechtbank begrijpt: [getuige 4] ) en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) bij de beddenwinkel was en dat hij met [getuige 3] en [getuige 4] rond 18.00 uur is weggegaan. De verdachte is alleen in de winkel achtergebleven.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op de dag van de brand met zijn vader en [getuige 4] (de rechtbank begrijpt: [getuige 4] ) om 18.05 uur bij de beddenwinkel is weggegaan en dat de verdachte alleen in de winkel is achtergebleven.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op de dag van de brand tot een uur of zes bij de beddenwinkel is geweest. Toen hij omstreeks 18.00 uur weg ging, was [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) nog in de winkel. Hij was achtergebleven.
Bespreking van de verweren:
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de Forensische Gangbeeld Analyse kan worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de gebruikte onderzoeksmethodes en de conclusies van de deskundige. Dat er sprake is van twee rapporten met een andere uitkomst is door de officier van justitie ter terechtzitting van 21 december 2021 afdoende toegelicht. Uit deze toelichting volgt
- kort gezegd - dat de deskundige meer beelden tot zijn beschikking heeft gekregen en daardoor tot een andere, meer vergaande, conclusie heeft kunnen komen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank ook van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar is en kan worden gebruikt voor het bewijs. Zij is in eerste instantie bij de politie en later tweemaal bij de rechter-commissaris verhoord. De getuige is daarmee zeer uitgebreid verhoord en haar verklaringen zijn gedetailleerd en steeds consistent gebleven. Voor de rechtbank is er geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud daarvan. Dat de getuige, zoals de raadsman heeft aangevoerd, boos was op de verdachte nadat hun verhouding was beëindigd en dat zij daardoor een eigen agenda zou hebben, moge zo zijn, maar is onvoldoende om, gezien de mate van consistentie, ook lang na het beëindigen van de verhouding, aan de betrouwbaarheid van de verklaring af te doen.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt het volgende. Drie getuigen hebben gezien dat de verdachte aan het begin van de avond als enige is achtergebleven in het pand waar enkele uren later de brand is gesticht. Volgens een andere getuige heeft hij vooraf verteld dat hij brand zou stichten op de exacte plek waar dat ook daadwerkelijk is gebeurd. In zijn telefoon is bovendien een notitie gevonden die wijst op een plan voor de brandstichting. Deze notitie komt voorts overeen met de gebeurtenissen op de camerabeelden. De verdachte had bovendien kleding aan die overeenkomt met de kleding van de dader op de camerabeelden en zijn looppatroon past bij het looppatroon van die dader.
De rechtbank overweegt dat deze combinatie van bewijsmiddelen in beginsel voldoende is om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat de verdachte de brand heeft gesticht. Dit zou anders kunnen zijn als de verdachte met een sluitende verklaring zou komen waaruit zou blijken dat hij de dader niet kán zijn. Hoewel de verdachte heeft verklaard over zijn gangen op de avond in kwestie, is die verklaring niet objectief verifieerbaar omdat zijn telefoon een groot deel van de avond en ook ten tijde van de brand geen verbinding heeft gemaakt met een netwerk en uit lijkt te hebben gestaan. Bovendien wordt zijn verklaring weersproken door meerdere getuigen. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij om 16.00 uur al samen met [verdachte 2] uit de winkel zou zijn vertrokken en toen door [verdachte 2] bij de bushalte zou zijn afgezet. Dit terwijl hij volgens meerdere getuigen om 18.00 uur als laatste in het pand is achtergebleven. De verdachte heeft verder verklaard dat hij naar de woning van [verdachte 2] is gelopen toen hij erachter kwam dat er geen bussen reden. [verdachte 2] zou daar de deur voor hem hebben geopend. Dit terwijl [verdachte 2] heeft verklaard dat hij de verdachte voor het eerst pas weer laat in de avond bij [verdachte 2] thuis heeft gezien. Deze verklaring van de verdachte wordt dan ook als onaannemelijk terzijde geschoven.
De conclusie is dat de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – en gelet op vorenstaande overwegingen, van oordeel is dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat de verdachte de persoon is die de brand heeft gesticht.
De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het verweer van de raadsman dat alternatieve scenario’s onvoldoende zijn onderzocht, zoals dat bijvoorbeeld [naam 4] of de eigenaar van het pand mogelijk de dader zou zijn geweest. De rechtbank ziet immers in het dossier geen aanknopingspunten dat een andere persoon dan de verdachte de brand heeft gesticht.
Medeplegen
De rechtbank dient voorts te beoordelen of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan en helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd door een bijdrage vóór of ná het strafbare feit, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de brandstichting is uitgevoerd door één persoon en dat dit de verdachte is geweest. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gezamenlijke uitvoering met één of meer anderen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van anderen bij het tenlastegelegde onder meer het volgende af. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat [verdachte 2] de opdrachtgever voor de brand is geweest en dat de verdachte de brandstichting voor geld heeft gepleegd. Er is geen ander (eigen) motief van de verdachte naar voren gekomen. Er zijn ook aanwijzingen dat zij samen een plan hadden en samen voorbereidingen hebben getroffen, zoals in de middag voorafgaand aan de brand vanaf de winkel naar het huis van [verdachte 2] rijden om ‘shit te pakken’ en bij de winkel terug afgezet te worden. Ook zijn er aanwijzingen dat [verdachte 2] vlak voor de brand naar de winkel heeft gebeld om met de verdachte te spreken, die op dat moment in de beddenwinkel was en zijn mobiele telefoon kennelijk uit had staan.
Volgens de officier van justitie bieden deze aanknopingspunten tezamen voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van [verdachte 2] bij de brand en levert dat het medeplegen van de verdachte met [verdachte 2] op. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, alhoewel deze feiten en omstandigheden zeker vragen oproepen, deze aanwijzingen onvoldoende concreet zijn om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [verdachte 2] . Van samenwerking met nog weer een ander is de rechtbank in het geheel niet gebleken. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Eindconclusie
Vorenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het tenlastegelegde feit, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.