ECLI:NL:RBDHA:2022:227
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in zaken van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met dubbele nationaliteit
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft zich bevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, ondanks dat [minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Tunesië had. De kinderrechter oordeelt dat er voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer is, gezien de Nederlandse nationaliteit van [minderjarige] en de aanwezigheid van zijn vader in Nederland.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds september 2021 in Nederland verblijft, maar geen netwerk heeft en afhankelijk is van zijn ouders voor toestemming over zijn verblijf. De vader, die in Nederland woont, is niet bereid om [minderjarige] op te vangen en wil dat hij terugkeert naar Tunesië. De moeder woont in Tunesië en heeft toestemming gegeven voor de reis van [minderjarige] naar Nederland. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] eerder verlengd en oordeelt dat het noodzakelijk is om deze maatregelen voort te zetten tot [minderjarige] zijn meerderjarigheid bereikt.
De kinderrechter heeft de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig geacht, gezien de omstandigheden waarin [minderjarige] zich bevindt. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Jeugdbescherming Brabant en heeft hen gemachtigd om hem gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.