ECLI:NL:RBDHA:2022:227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/09/622486 / JE RK 21-2991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in zaken van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met dubbele nationaliteit

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft zich bevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, ondanks dat [minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Tunesië had. De kinderrechter oordeelt dat er voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer is, gezien de Nederlandse nationaliteit van [minderjarige] en de aanwezigheid van zijn vader in Nederland.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds september 2021 in Nederland verblijft, maar geen netwerk heeft en afhankelijk is van zijn ouders voor toestemming over zijn verblijf. De vader, die in Nederland woont, is niet bereid om [minderjarige] op te vangen en wil dat hij terugkeert naar Tunesië. De moeder woont in Tunesië en heeft toestemming gegeven voor de reis van [minderjarige] naar Nederland. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] eerder verlengd en oordeelt dat het noodzakelijk is om deze maatregelen voort te zetten tot [minderjarige] zijn meerderjarigheid bereikt.

De kinderrechter heeft de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig geacht, gezien de omstandigheden waarin [minderjarige] zich bevindt. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Jeugdbescherming Brabant en heeft hen gemachtigd om hem gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/622486 / JE RK 21-2991
Datum uitspraak: 5 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 17 december 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Oost-Brabant,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] , Tunesië,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende in Tunesië .

Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 13 december 2021.
Op 5 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Voorafgaand aan de zitting is [minderjarige] via telefonische verbinding apart door de kinderrechter in raadkamer gehoord.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij [verblijfplaats] .
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 19 oktober 2021 de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 21 oktober 2021 tot 7 januari 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

Verzoek

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot zijn meerderjarigheid en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] heeft zowel de Nederlandse als de Tunesische nationaliteit. Hij verblijft sinds september 2021 in Nederland, nadat hij hier – zonder anderen daarover in te lichten – naartoe is gereisd. Hij heeft zijn moeder in Tunesië achtergelaten. De vader – woonachtig in Nederland – was ook niet op de hoogte van zijn komst. De vader wil geen verantwoordelijkheid nemen voor [minderjarige] en wil hem niet opvangen. Volgens de vader moet [minderjarige] terug naar Tunesië, zodat hij daar zijn school kan afmaken. Ondanks het feit dat [minderjarige] geen netwerk heeft in Nederland, is hij vastberaden om hier te blijven. [minderjarige] zal binnenkort – op 16 februari 2022 – zijn meerderjarigheid bereiken. Tot die tijd is hij afhankelijk van de vader en de moeder voor het geven van toestemming over bepaalde zaken, bijvoorbeeld voor zijn verblijf bij [verblijfplaats] . Zolang de vader niet wil meewerken aan het verblijf van [minderjarige] in Nederland, is het niet mogelijk om bij [verblijfplaats] te blijven en zal [minderjarige] geen onderdak/verblijf hebben en geen volwassenen om zich heen hebben die zorg voor hem dragen. De Raad vindt het daarom noodzakelijk dat de kinderbeschermingsmaatregelen worden verlengd tot het bereiken van zijn meerderjarigheid. Op die manier kan [minderjarige] zijn huidige woonplek behouden en blijft er een jeugdbeschermer bij hem betrokken die hem kan helpen met het regelen van praktische zaken.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aanvullend toegelicht dat de gemeente een verlenging heeft afgegeven voor het verblijf van [minderjarige] bij [verblijfplaats] . Dat betekent dat hij daar in ieder geval nog een aantal maanden na het bereiken van zijn meerderjarigheid kan blijven. Verder geeft de gecertificeerde instelling aan dat [minderjarige] erg gemotiveerd is om aan zijn toekomst te werken en niet weg wil uit Nederland.
[minderjarige] heeft zelf tijdens het kindgesprek naar voren gebracht dat hij achter het verzoek staat. Hij wordt goed begeleid en ondersteund bij [verblijfplaats] . Hij voelt zich daar goed en is gelukkig in Nederland. Hij wil hier blijven en de Nederlandse taal leren. [minderjarige] geeft aan dat hij naar de internationale schakelklas gaat en dat hij nog goed contact heeft met de moeder.

Beoordeling

Rechtsmacht
Allereerst dient beoordeeld te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het verzoekschrift van de Raad. Op grond van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft de Nederlandse rechter in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid geen rechtsmacht indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, tenzij hij zich in een uitzonderlijk geval, wegens de verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen. De kinderrechter meent dat [minderjarige] op het moment van indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats heeft in Tunesië. Aangezien [minderjarige] wel over de Nederlandse nationaliteit beschikt, de vader hier woonachtig is en hij hier met toestemming van de moeder verblijft, is er volgens de kinderrechter sprake van voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer. De kinderrechter acht de Nederlandse rechter in staat om het belang van [minderjarige] naar behoren te beoordelen.
Toepasselijk recht
Overeenkomstig de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 past de Nederlandse rechter Nederlands recht toe als zijn interne recht.
Relatieve bevoegdheid
Nu Nederlandse rechtsmacht kan worden aangenomen, zal worden ingegaan op de vraag welke Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen. Bepalend hiervoor is het moment van indiening van het verzoek. Uit art. 265 Rv volgt dat in zaken betreffende minderjarigen bevoegd is de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Daarnaast volgt uit artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek dat een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent volgt. Op het moment van de indiening van het verzoek verblijft [minderjarige] pas enkele maanden in Nederland. Hoewel hij de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft hij jaren met de moeder in Tunesië gewoond. De moeder heeft daarnaast toestemming gegeven voor zijn reis naar Nederland. Met de vader heeft [minderjarige] op dit moment geen contact. De kinderrechter oordeelt dan ook dat [minderjarige] de woonplaats van de moeder volgt. Dit maakt dat er op grond van art. 262 tot en met 268 Rv geen rechter als relatief bevoegde rechter aangewezen kan worden. In een dergelijk geval is de rechter te ’s-Gravenhage bevoegd (art. 269 Rv). De kinderrechter acht zich daarom bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] is een aantal maanden geleden in zijn eentje naar Nederland gekomen. Hij is niet van plan om terug te keren naar Tunesië en wil in Nederland een toekomst opbouwen. Hij heeft zijn school stopgezet en heeft de moeder achtergelaten in Tunesië. Hoewel de vader in Nederland woont, is hij niet bereid [minderjarige] op te vangen en stemt hij niet in met een verblijf van [minderjarige] in Nederland. [minderjarige] heeft naast de vader geen andere familieleden of kennissen in Nederland wonen, op wie hij kan terugvallen. Aangezien de vader geen toestemming wil geven voor het verblijf van [minderjarige] in Nederland, kunnen bepaalde praktische zaken niet geregeld worden en dreigt [minderjarige] zijn huidige woonplek te verliezen. De kinderrechter acht het daarom van belang dat [minderjarige] tot zijn meerderjarigheid onder toezicht wordt gesteld. Er blijft dan een jeugdbeschermer betrokken bij hem die kan helpen met het regelen van praktische zaken, zoals het aanvragen van een zorgverzekering en het openen van een bankrekening. Verder dient [minderjarige] de komende tijd op zijn huidige woonplek te kunnen blijven wonen. De kinderrechter zal het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing daarom ook toewijzen. De kinderrechter wil [minderjarige] meegeven dat de komende periode lastig zal worden en uitdagingen met zich mee zal brengen, maar dat hij met doorzettingsvermogen en discipline een kans heeft om hier een toekomst op te bouwen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 5 januari 2022 tot 16 februari 2022 onder toezicht van Jeugdbescherming Brabant;
en
machtigt Jeugdbescherming Brabant om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 5 januari 2022 tot 16 februari 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022 door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.