ECLI:NL:RBDHA:2022:2252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
AWB 20/2579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw die in Ethiopië verblijft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, die eerder was afgewezen. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van een eerdere onherroepelijke beslissing, waarbij geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden waren aangetoond die een heroverweging rechtvaardigden.

Eiseres stelde dat zij met nieuw overgelegde documenten haar identiteit en nationaliteit had aangetoond en dat deze documenten beoordeeld moesten worden aan de hand van een nieuw beoordelingskader. Daarnaast voerde zij aan dat er ten onrechte geen bewijsnood was aangenomen ten aanzien van haar minderjarige kinderen en dat er een DNA-onderzoek had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde documenten geen rechtens relevant novum opleverden en dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing konden rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres

mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen
[Naam 2] en [Naam 3],
v-nummers: [Nummer 1], [Nummer 2] en [Nummer 3]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen. [1]
Bij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [Geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiseres verblijft in Ethiopië en stelt gehuwd te zijn met [Naam 4] (referent). Aan referent is op 15 november 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft op 21 december 2015 namens eiseres een gevraagd om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis ingediend. Bij besluit van 5 oktober 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en bij besluit van 19 april 2017 is het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast. [2]
Op 28 februari 2019 heeft referent voor eiseres opnieuw gevraagd om een mvv voor nareis.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar de eerdere onherroepelijke beslissing. Volgens verweerder is er geen sprake van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden.
3. Eiseres meent dat zij met de nieuw overgelegde documenten haar identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. Deze documenten hadden volgens eiseres beoordeeld moeten worden aan de hand van het nieuwe beoordelingskader van 1 januari 2018. [3] Ten aanzien van de kinderen heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte geen bewijsnood aangenomen. Er had dan ook een DNA-onderzoek aangeboden moeten worden. Tot slot beroept zij zich op de hoorplicht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb vermeldt een aanvrager als hij na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag doet nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Laat hij dat na, dan kan het bestuursorgaan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, zonder het geven van verdere gelegenheid om de aanvraag aan te vullen, zoals bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.
5. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb (nova) moet worden begrepen: feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
6. Ter onderbouwing van de aanvraag hebben eiseres en referent de volgende stukken overgelegd:
  • een UNCHR/ARRA registratie van het vluchtelingenkamp Hinsats in Ethiopië;
  • een UNHCR voedselkaart;
  • een mobiliteitspas van Ethiopië;
  • een bewonerspas van eiseres;
  • een kopie van de handgeschreven verklaring van de Sub-Zoba Dekemhare van 23 oktober 2017;
  • de doopaktes en vaccinatieboekjes van [Naam 2] en [Naam 3].
Verweerder heeft terecht vastgesteld dat geen van deze documenten een novum oplevert. Voor de verklaring van de Sub-Zoba Dekemhare van 23 oktober 2017 geldt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze niet al in de vorige procedure had kunnen overleggen. De bewonerspas, de doopaktes en vaccinatieboekjes zijn toen al beoordeeld. Daargelaten of eiseres de originele pas niet al tijdens de vorige procedure had kunnen overleggen, betreft dit geen identificerend document gezien het ontbreken van een pasfoto. In de vorige procedure is al geconcludeerd dat de overgelegde documenten de gestelde identiteit van eiseres en haar kinderen niet aannemelijk maken, gezien de wisselende gegevens die eiseres heeft verstrekt. Dat eiseres nu een originele bewonerspas heeft overgelegd leidt dan ook niet tot een rechtens relevant novum. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat de overgelegde voedselkaart, mobiliteitskaart en UNCHR-registratie op basis van eigen verklaringen zijn afgegeven en geen officiële door de autoriteiten verstrekte documenten zijn.
Ook voor zover eiseres stelt dat zij en haar kinderen thans in Ethiopië bereikbaar en beschikbaar zijn voor onderzoek stelt verweerder terecht dat dat als zodanig geen relevant novum is waarmee haar identiteit of die van haar kinderen wordt aangetoond.
7. Niet is gebleken van een relevante wijziging van recht. Hoewel verweerders beleid voor de beoordeling van nareiszaken, zoals neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 na de eerste aanvraagprocedure van eiser is aangepast aan verweerders vaste gedragslijn in deze zaken, is - zoals door verweerder is opgemerkt - de eerste aanvraag overeenkomstig die gedragslijn beoordeeld. Naast het ontbreken van officiële identificerende documenten is toen ook ingegaan op de waarde van overgelegde indicatieve documenten.
8. Nu eiseres ter onderbouwing van haar opvolgende aanvraag geen rechtens relevant novum heeft gesteld, heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen met verwijzing naar de in rechte vaststaande besluit van 19 april 2017. De beroepsgrond dat verweerder middels DNA-onderzoek nader onderzoek had moeten doen naar de identiteit van de minderjarige kinderen slaagt alleen al hierom niet.
9. Gelet op het primaire besluit en het bezwaar was er redelijkerwijs geen twijfel dat het bezwaar ongegrond is, zodat verweerder van het horen op het bezwaar heeft kunnen afzien.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, op 3 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie hiervoor de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 december 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:10016) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:20218:539).
3.Uitspraak van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1639).