ECLI:NL:RBDHA:2022:2250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
NL21.8987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse man met bekering tot het christendom en de beoordeling van geloofwaardigheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Iraanse man die zich heeft bekeerd tot het christendom. De rechtbank Den Haag heeft op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de man zijn asielaanvraag had ingediend na te zijn gevlucht uit Iran. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de man volgens de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat zijn bekering authentiek was en dat hij problemen ondervond als gevolg van deze bekering. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de man geen authentiek persoonlijk verhaal heeft gepresenteerd en dat de verklaringen van zijn oom niet zijn betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling aan de staatssecretaris is voorbehouden. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de man, die zijn gemaakt in het kader van deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: T. Telpstra).

ProcesverloopBij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 december 2021 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Shiranian. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1994 en de Iraanse nationaliteit te bezitten. Op 13 december 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Eiser is samen met zijn oom uit Iran gevlucht nadat de Iraanse autoriteiten een inval hadden gedaan in zowel de huiskerk waar eiser met zijn oom naartoe ging, als in het huis van zijn oom en eisers ouderlijk huis. Bij de inval in eisers ouderlijk huis hebben de agenten een bijbel onder het bed van eiser gevonden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit;
  • Bekering tot het christendom;
  • Problemen als gevolg van bekering tot het christendom.
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eiser geloofwaardig. Verweerder acht zowel de bekering tot het christendom, als de daaruit volgende problemen echter niet geloofwaardig. Eiser heeft oppervlakkig en vaag verklaard over wat hem aan de islam deed twijfelen en wat hij in de islam miste. Hij heeft ook niet inzichtelijk gemaakt hoe hij vervolgens in zijn zoektocht naar de echte God bij het christendom terecht is gekomen. Verder verschaft eiser geen inzicht in zijn proces van bekering tot het christendom. Zijn verklaringen geven geen blijk van een persoonlijk, authentiek relaas en zijn niet voldoende om deze ingrijpende keuze aannemelijk te achten. Daarnaast heeft eiser summier en oppervlakkig verklaard over de veranderingen die hij heeft doorgemaakt als gevolg van zijn bekering tot het christendom. Dat eiser over enige kennis van het christendom beschikt, weegt niet op tegen zijn overige verklaringen, nu hij geen inzicht kan geven in zijn persoonlijke beleving van die kennis. Dat eiser is gedoopt en deelneemt aan geloofsactiviteiten, maakt ook niet dat sprake is van een diepgewortelde overtuiging of bekeringsproces. Daar komt bij dat eiser niet heeft verklaard waarom deze activiteiten voor hem persoonlijk belangrijk zijn. Dat hij zijn bekering niet aannemelijk heeft gemaakt, weegt door in de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn uit de bekering voortvloeiende problemen. Eiser baseert zich verder voor wat betreft hetgeen heeft plaatsgevonden bij de inval slechts op informatie van derden. Dat de asielaanvraag van zijn oom is ingewilligd en dat in diens huis ook een inval is gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. De aanvraag van eiser wordt immers op eigen merites beoordeeld. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde huiszoeking enig verband hield met zijn bekering tot het christendom, aldus verweerder. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder het schriftelijk gehoor onvoldoende heeft betrokken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat al de informatie die eiser tijdens de procedure naar voren heeft gebracht, is betrokken bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. Daaronder valt ook wat eiser heeft verklaard in het schriftelijk gehoor, nu het nader gehoor hier aansluiting bij zoekt. De stelling dat eiser bij het nader gehoor is geïnstrueerd korte en bondige antwoorden te geven en dat daarom zwaarder gewicht moet worden toegekend aan de schriftelijke antwoorden, slaagt niet. Eiser heeft niet nader geconcretiseerd op welke punten verweerder het schriftelijk gehoor onvoldoende heeft betrokken bij het nader gehoor en dus bij zijn besluitvorming. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser door deze werkwijze in zijn belangen is benadeeld.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zijn afvalligheid van de islam ten onrechte niet als apart relevant element heeft aangemerkt en beoordeeld. Dit volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder verwijzing naar de Werkinstructie (WI) 2019/18 Bekeerlingen voldoende gemotiveerd waarom eisers afvalligheid van de islam niet als losstaand van zijn bekering tot het christendom – en dus als afzonderlijk asielmotief – moet worden beschouwd. Volgens voornoemde WI is dat het geval als sprake is van twee duidelijk van elkaar te onderscheiden fasen: een fase van afvalligheid en een fase van bekering. Uit de gehoren is echter niet gebleken dat eiser eerder van het islamitisch geloof is afgestapt dan het moment waarop hij in aanraking kwam met het christelijk geloof. Eiser heeft immers verklaard dat hij vanaf zijn twintigste de islam nog maar sporadisch heeft gepraktiseerd en dat hij dit voor het laatst in 2018 heeft gedaan. [1] Als antwoord op de vraag op welk moment eiser enige afstand van de islam begon te voelen, verklaart eiser dat dit eind maart 2018 is geweest. [2] Ook in maart 2018 is eiser voor het eerst in aanraking gekomen met het christendom. [3] Hij nam in september 2018 definitief afscheid van de islam en op 21 september 2018 is hij definitief bekeerd tot het christendom. [4] Nu de fase van de (definitieve) afwending niet duidelijk te onderscheiden is van de fase waarin eiser tot het christendom is bekeerd, heeft verweerder de afvalligheid en de bekering terecht als één asielelement beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Onder verwijzing naar de WI 2019/18 heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving getoetst aan de drie belangrijke elementen: motieven voor en het proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en de ontplooide geloofsactiviteiten. De verklaringen over deze drie elementen moeten worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser niet met een authentiek persoonlijk verhaal zijn motieven voor en het proces van zijn bekering heeft geïllustreerd. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder enkele punten uit de verklaringen van eiser heeft benoemd, maar het geheel niet of onvoldoende in onderlinge samenhang heeft bezien. Van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, zoals in WI 2019/18 wordt voorgeschreven, is onvoldoende gebleken. In dit kader verwijst de rechtbank naar een belangrijk deel in het relaas waar verweerder vrijwel geen aandacht aan heeft geschonken in de besluitvorming. Dit betreft eisers verhaal over wat hij in zijn jeugd en als jongvolwassene heeft meegemaakt in verhouding tot zijn zoektocht naar God. De rechtbank stelt vast dat eiser in beide gehoren uitvoerig en ogenschijnlijk consistent heeft verklaard hoe zijn twijfels aan het islamitische geloof zijn ontstaan en hoe zich dat heeft ontwikkeld. Eiser heeft verklaard dat hij van kinds af aan door zijn strenggelovige ouders werd verplicht om mee te doen aan de religieuze verplichtingen. [5] Hij moest zich met Muharram zwart kleden, zichzelf dan met ijzeren kettingen op de rug slaan en zich met zijn handen op de borst slaan. [6] Toen eiser in de derde klas van de basisschool zat, moest hij de tekst van Ayat-ul-korsi uit zijn hoofd leren. [7] Een aantal andere studenten had dit niet gedaan, waardoor zij met zijn allen gestraft werden. In het vierde jaar werd eiser door de directeur van diezelfde school ingeschreven voor de Koran wedstrijden. [8] Eiser wilde daar niet aan meedoen, maar hij werd door zijn ouders niet gesteund. Eiser heeft ook een incident benoemd tijdens zijn derde jaar van de middelbare school waarbij hij niet naar huis mocht gaan en verplicht deel moest nemen aan een rouwdienst. [9] Tijdens zijn militaire dienst heeft eiser zijn geloofsactiviteiten voortgezet, omdat hij daarvoor stimulerend verlof kreeg van zijn commandant. [10] Er werden ook verlofdagen ingetrokken of extra dienstdagen toebedeeld wanneer iemand niet vastte tijdens Ramadan. [11] Eisers eigen verlof werd ook niet verleend tot hij een vraag in verband met ideologie en Sharia kon beantwoorden. [12] Eiser heeft expliciet verklaard dat een verzameling van zulke voorvallen hem de islam raar deed vinden. [13] De rechtbank volgt verweerder in zoverre dat eiser in de gehoren niet expliciet heeft benoemd dat zijn ervaringen uit zijn jeugd en de wijze waarop hij de islam toen heeft ervaren, hebben bijgedragen aan zijn uiteindelijke bekering tot het christendom. Maar in de gehoren komt wel eisers angst voor God van de islam [14] en de liefde van God in het christendom [15] naar voren. Eiser heeft verklaard dat hij door zijn nieuwe geloof niet meer bang is voor God. Dit verband tussen de voorvallen in zijn jeugd en de bekering tot het christendom is bovendien wel expliciet benoemd en toegelicht in de zienswijze. [16] Ook heeft eiser op de vraag hoe oud hij was toen hij enige afstand tot de islam begon te voelen, geantwoord: “Dat is heel een proces geweest. Ik kan geen precieze datum noemen. Dat is een voorbeeld. Die koran-wedstrijden wilde ik zelf niet aan deelnemen maar ik moest verplicht aan meedoen.”. [17] Hij verklaart ook dat hij niet weet of hij ooit in de islam heeft geloofd, maar dat hij wel altijd in God heeft geloofd. [18] Verweerder heeft daarom in zijn besluitvorming niet inzichtelijk gemaakt hoe de verklaringen van eiser over de voorvallen in zijn jeugd als beginpunt van en motief voor de gestelde bekering zijn meegewogen.
9. De rechtbank kan de motivering van verweerder, dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij vervolgens in aanraking is gekomen met het christendom en hoe hij zich heeft verdiept in het christendom, niet volgen. [19] Zo heeft eiser verklaard dat hij na zijn militaire dienstplicht bij de [naam bedrijf] ging werken waar ook een jongen genaamd [Naam 2] werkte. Eiser herinnerde [Naam 2] zich nog van voor hij in militaire dienst ging en toen was [Naam 2] verslaafd. Toen eiser terugkwam, was [Naam 2] echter veranderd. Hij was niet meer verslaafd, was lief en had respect voor iedereen. Toen eiser hem daarnaar vroeg, antwoordde [Naam 2] telkens dat God hem had geholpen. Pas nadat [Naam 2] was gestopt met werken bij de [naam bedrijf] en eiser hem na een vervelend incident bij de [naam bedrijf] sprak, heeft [Naam 2] hem verteld dat hij was veranderd doordat hij tot het christendom was bekeerd. Eiser wilde vervolgens meer over het christendom weten. Deze mogelijkheid presenteerde zich toen eiser per toeval ontdekte dat zijn oom christelijk was. Aangezien eiser veel vragen had over het christendom heeft zijn oom hem meegenomen naar de huiskerk. Dat het in Iran niet is toegestaan om te bekeren tot een andere godsdienst en dat het bezoeken van de huiskerk ernstige risico’s met zich meebrengt, maakt gelet op al het voorgaande nog niet onaannemelijk dat eiser zonder nadere verdieping in het christendom heeft besloten een huiskerk te bezoeken. Verweerder heeft ook hiermee onvoldoende gemotiveerd dat de bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig is.
10. Verweerder heeft opgemerkt dat uit eisers verklaringen enige kennis van het christelijke geloof naar voren komt, maar vervolgens stelt verweerder dat eiser niet weet uit te leggen waarom zijn kennis van het christendom voor hem persoonlijk belangrijk is. Zo maakt eiser volgens verweerder niet duidelijk waarom het verhaal van de verloren zoon voor hem persoonlijk belangrijk is. In de passage uit het nader gehoor waar in het voornemen naar wordt verwezen, verklaart eiser: “Ik was verdwaald en ik was mijn God kwijt en zo heb ik het gevonden. God is mijn vader, in het christendom is God de vader van ons allemaal. God heeft mij met open armen geaccepteerd en hij heeft mij vergeven. Dat toont de liefde van God. Hij heeft mij geschapen en hij houdt van mij.” In de zienswijze is nog benoemd dat in het bekeringsproces van eiser de strenge opvoeding door zijn vader een grote rol speelt. Daarbij heeft eiser uitgelegd dat zijn keuze voor het Bijbelverhaal van de verloren zoon alles te maken heeft met enerzijds de afstand tussen hem en zijn vader binnen het gezin en anderzijds de verwelkomende God de vader, die in het verhaal van de verloren zoon op hem afrent en hem omhelst. [20] Gelet op de onder 8 benoemde verklaringen over het proces dat eiser heeft doorlopen met de twijfels over de islam en het voortdurende geloof in God en het integrale beoordelingskader, heeft verweerder zijn standpunt dat eiser niet inzichtelijk maakt waarom dit verhaal belangrijk is voor eiser onvoldoende gemotiveerd.
11. Verweerder heeft tot slot in de besluitvorming erkend dat eiser geloofsactiviteiten ontplooit en dat deze in positieve zin meewegen in de beoordeling van de gestelde bekering, maar dat eiser hiermee niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij oprecht is bekeerd tot het christendom. Zoals de rechtbank onder 8, 9 en 10 heeft overwogen, heeft verweerder echter onvoldoende gemotiveerd waarom eiser zijn bekering niet aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen over het proces van en motieven voor bekering, alsook zijn kennis van het christendom. Het bestreden besluit bevat daarom ook op dit punt een motiveringsgebrek.
12. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat verweerder ten onrechte de verklaringen van eisers oom niet heeft betrokken bij eisers aanvraag. Uit de WI 2014/10, die gaat over de algemene wijze van beoordeling van een asielrelaas, volgt dat verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrekt in hoeverre het asielrelaas overeenkomt met verklaringen van derden. Dit is een zogenoemde externe geloofwaardigheidsindicator. De verklaringen van eisers oom zijn in dit geval aan te merken als verklaringen van een derde. Dat elke asielaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld, maakt dus niet dat verweerder de verklaringen van eisers oom mag negeren. Eiser stelt dat deze oom ook heeft verklaard over de huiskerkbijeenkomsten waar eiser bij aanwezig was, alsook over de inval in zowel de huiskerk als eisers ouderlijk huis en het huis van de oom. Verweerder betwist niet dat de oom hierover heeft verklaard. Deze verklaringen kunnen daarom dienen ter ondersteuning van het asielrelaas van eiser. Dat verweerder in de asielprocedure van de oom de problemen die als gevolg van de bekering zijn ontstaan niet verder heeft beoordeeld, omdat verweerder in de geloofwaardige bekering van de oom aanleiding heeft gezien de oom asiel te verlenen, maakt niet dat de hierover door de oom afgelegde verklaringen niet zouden kunnen dienen ter ondersteuning van het relaas in de asielprocedure van eiser, met name waar het feitelijke informatie betreft over bijvoorbeeld de kerkgang. Uit WI 2019/18 volgt dat verweerder inhoudelijk op de verklaringen van derden dient in te gaan in het geval de verklaringen van derden een bevestiging zijn van hetgeen de vreemdeling heeft verklaard. Verweerder heeft ten onrechte niet aangegeven op welke wijze de verklaringen van de oom de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beïnvloeden.
13. Bovendien blijkt uit de door eiser overgelegde landeninformatie dat personen bij terugkeer ondervraagd worden. [21] Verweerder heeft niet kenbaar bij zijn beoordeling betrokken wat in dat kader de mogelijke gevolgen voor eiser zijn wanneer hij zonder zijn oom, met wie hij gelijktijdig is vertrokken, terugkeert naar Iran.
14. Gelet op wat de rechtbank onder 8 tot 13 heeft overwogen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Een geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiser is namelijk niet voorbehouden aan de rechter, maar aan verweerder. Door de aard en omvang van de motiveringsgebreken ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr.N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rapport nader gehoor, p. 12.
2.Rapport nader gehoor, p. 8.
3.Rapport nader gehoor, p. 14.
4.Rapport nader gehoor, p. 9 en 15.
5.Schriftelijk gehoor, p. 10 en rapport nader gehoor, p. 6.
6.Schriftelijk gehoor, p. 10 en rapport nader gehoor, p. 6 en 7.
7.Schriftelijk gehoor, p. 10.
8.Schriftelijk gehoor, p. 10 en rapport nader gehoor, p. 8.
9.Schriftelijk gehoor, p. 10 en rapport nader gehoor, p. 8.
10.Schriftelijk gehoor, p. 11.
11.Schriftelijk gehoor, p. 11.
12.Schriftelijk gehoor, p. 11.
13.Schriftelijk gehoor, p. 11.
14.Rapport nader gehoor, p. 13.
15.Rapport nader gehoor, p. 17 en 18.
16.Zienswijze, p. 2.
17.Rapport nader gehoor, p. 9.
18.Rapport nader gehoor, p. 7 en 8.
19.Zie schriftelijk gehoor, p. 12 en rapport nader gehoor, p. 11.
20.Zienswijze, p. 4.
21.UK Home Office,