ECLI:NL:RBDHA:2022:2240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/7246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 20 juni 2017 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit besluit, genomen op 4 december 2019, wijzigde haar uitkering op basis van een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Eiseres was van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt was, terwijl verweerder haar arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 80-100% voor de periode van 27 november 2018 tot 1 januari 2019 en 35-45% vanaf 1 januari 2019. Eiseres voerde aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende gespecialiseerd waren in hersenbeschadigingen en dat haar verstandelijke vermogens sinds twee hersenoperaties in 2015 verder waren achteruitgegaan.

De rechtbank heeft de zaak op 9 februari 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen telefonisch aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van eiseres zorgvuldig hadden vastgesteld en dat de rapportages geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had niet met medische stukken onderbouwd dat de beoordeling van de verzekeringsartsen onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: E. van den Berg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Goudse Verzekeringen Services B.V., te Gouda.

Inleiding

Eiseres ontvangt sinds 20 juni 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het kader van een herbeoordeling is eiseres op 3 oktober 2019 onderzocht door de verzekeringsarts. Vervolgens heeft op 18 oktober 2019 een neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden bij WPEX. Op 11 november 2019 heeft de verzekeringsarts een aanvullende rapportage opgesteld waarin hij zich op het standpunt stelt dat eiseres van 27 november 2018 tot 1 januari 2019 volledig arbeidsongeschikt is geweest in verband met een operatie. Voor de periode vanaf 1 januari 2019 heeft de verzekeringsarts de aangenomen beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2019. Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige vervolgens verschillende functies geduid. Gelet op het bedrag dat eiseres daarmee kan verdienen, heeft verweerder in het besluit van
4 december 2019 (het primaire besluit) aan eiseres meegedeeld dat de uitkering die zij ontvangt op grond van de Wet WIA wijzigt. Volgens verweerder is eiseres vanaf
27 november 2018 80-100% arbeidsongeschikt en vanaf 1 januari 2019 35-45% arbeidsongeschikt.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Vervolgens hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Zij komen in hun rapportages van 25 september 2020 en 12 oktober 2020 tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiseres in eerste instantie goed is vastgesteld. In het besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit daarom ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een schriftelijke reactie in te dienen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben beiden telefonisch deelgenomen aan de zitting. Derde-partij heeft zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Wat zijn de standpunten van partijen?
1. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij de belastbaarheid van eiseres correct heeft vastgesteld.
2. Eiseres vindt dat zij volledig arbeidsongeschikt is en heeft in beroep aangevoerd dat haar verstandelijke vermogens steeds verder achteruit gaan sinds zij in 2015 twee hersenoperaties heeft ondergaan. Volgens eiseres zijn verzekeringsartsen van verweerder onvoldoende gespecialiseerd in hersenbeschadigingen om de beperkingen goed te kunnen vaststellen.
Wat is het juridisch kader?
3. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
5. Uit de rapportages blijkt dat de verzekeringsartsen alle klachten van eiseres hebben meegenomen en meegewogen in de medische beoordeling. Dit komt ook tot uiting in de FML van 11 november 2019, waarin op alle rubrieken beperkingen zijn aangenomen. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder een neuropsychologisch onderzoek
heeft laten uitvoeren door een klinisch neuropsycholoog, verbonden aan WPEX en de resultaten van dit onderzoek heeft betrokken bij het vaststellen van de beperkingen. Dat haar verstandelijke vermogens sindsdien verder achteruit zijn gegaan, heeft eiseres niet met medische stukken (van behandelaars bijvoorbeeld) onderbouwd. Daar komt bij dat de beoordeling in deze procedure niet ziet op de huidige situatie van eiseres, maar op haar situatie eind 2018/begin 2019. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van verweerder de belastbaarheid van eiseres niet goed hebben ingeschat.
6. Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij ongeveer een jaar geleden om een herbeoordeling heeft verzocht, maar verweerder daar destijds geen aanleiding toe zag. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat dit herbeoordelingsverzoek niet terug te vinden is in het systeem. Verweerder heeft eiseres daarom geadviseerd om alsnog een verzoek om herbeoordeling of een melding van verslechterde gezondheid te dienen. De rechtbank onderschrijft dit advies van verweerder.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE – JURIDISCH KADER

Ingevolge artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat echt op een WGA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.