ECLI:NL:RBDHA:2022:224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/09/622227 / JE RK 21-2949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

In deze zaak heeft de kinderrechter op 5 januari 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006, en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing werd ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, naar aanleiding van ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige vertoont externaliserend gedrag en kampt met een autismespectrumstoornis, emotie-regulatieproblemen, sociale angsten, somberheid en suïcidale gedachten. De Raad heeft geadviseerd dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is en dat de minderjarige in een gesloten setting moet verblijven om haar veiligheid te waarborgen.

Tijdens de zitting op 5 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige reeds drie maanden in een gesloten groep verblijft en dat dit haar goed doet. Echter, na een incident tijdens een weekendverlof bij de moeder, waarbij de minderjarige zichzelf verwondde, is de Raad van mening dat een open plaatsing op dit moment niet passend is. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad onderschreven en besloten dat de minderjarige onder toezicht wordt gesteld van Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden en dat zij voor de duur van drie maanden in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp moet verblijven.

De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de schriftelijke uitwerking die op 18 januari 2022 is vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/622227 / JE RK 21-2949
Datum uitspraak: 5 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp
in de zaak naar aanleiding van het op 13 december 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] ,
bijgestaan door advocaat: mr. M.P. Friperson te 's-Gravenhage.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 10 december 2021;
- het wijzigingsverzoek d.d. 30 december 2021;
- de instemmingsverklaring d.d. 5 januari 2022 van een gedragswetenschapper als bedoeld
in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren
heeft onderzocht.
Op 5 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- [minderjarige] , bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de moeder.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn nog met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij [verblijfplaats] .
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 19 oktober 2021 de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 21 oktober 2021 tot 6 januari 2022, alsmede machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand gelast een advocaat aan [minderjarige] toe te voegen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van drie maanden. De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn ernstige zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij is een kwetsbaar en beïnvloedbaar meisje en vertoont externaliserend gedrag. Daar komt bij dat [minderjarige] kampt met een autismespectrumstoornis, emotie-regulatieproblemen, sociale angsten, somberheid, suïcidale gedachtes en in het verleden ook met eetproblematiek. De problematiek van [minderjarige] is langdurig en zeer complex. Op dit moment is de grootste zorg de psychische gesteldheid van [minderjarige] . De Raad acht de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk. De jeugdbeschermer stelt het belang van [minderjarige] voorop en zorgt ervoor dat de juiste hulpverlening ingezet wordt. De komende tijd moet er passende behandeling voor [minderjarige] worden ingezet en moeten de ouders leren hoe zij kunnen aansluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige] . De Raad vindt het daarnaast belangrijk dat er gekeken wordt naar de onderlinge communicatie tussen de ouders en hoe deze versterkt kan worden. De Raad acht het daarnaast noodzakelijk dat [minderjarige] de komende drie maanden op een gesloten groep verblijft. [minderjarige] verblijft nu al drie maanden op een gesloten groep. [minderjarige] heeft meer ritme, ervaart veiligheid op de groep en haar schoolgang gaat goed. Ondanks deze positieve ontwikkelingen, is een open plaatsing op dit moment niet passend. Tijdens het eerste weekendverlof bij de moeder heeft er een heftig incident plaatsgevonden. [minderjarige] mocht ’s avonds niet naar buiten en is daarom boos geworden. Ze heeft kleine sneetjes in haar polsen gezet. Vervolgens is ze met een sigaret naar de moeder gelopen en heeft tegen de moeder gezegd dat ze de ambulance maar moest bellen. De alarmcentrale adviseerde de moeder om de broekzakken van [minderjarige] te controleren. [minderjarige] bleek nog een mes in haar zak te hebben. Gelet op deze escalatie vindt de Raad het nog te vroeg om [minderjarige] op een open groep te plaatsen. [minderjarige] is nog onvoldoende in staat om te gaan met de vrijheden die komen kijken bij een open setting. De Raad meent dat de komende tijd moet worden gewerkt aan een geleidelijke blootstelling van [minderjarige] aan vrijheden. Indien dit niet gebeurt, is de Raad bezorgd dat [minderjarige] terug zal vallen in haar oude gedrag.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de gecertificeerde aanvullend toegelicht dat er mogelijk plek is voor [minderjarige] bij [beoogde verblijfplaats 1] of bij [beoogde verblijfplaats 2] dus meer in de regio. Ze hebben daar twee groepen die speciaal gericht zijn op ggz-problematiek, waardoor er ter plekke diagnostiek kan worden verricht. Het is belangrijk dat [minderjarige] gaat werken aan haar weerbaarheid. Bij [beoogde verblijfplaats 2] is de vraag uitgezet of zij [minderjarige] de zorg kunnen bieden die zij nodig heeft. Aangezien veel werknemers momenteel kerstvakantie hebben, laat het antwoord nog even op zich wachten. Naar verwachting zal er volgende week uitsluitsel over komen. De gecertificeerde instelling geeft daarnaast aan dat een gezinsopname met de moeder ook een mogelijkheid is, zodat gekeken kan worden naar de gezinspatronen en de opvoedkrachten van de moeder. Volgens de gecertificeerde instelling is een termijn van drie maanden passend voor de gesloten plaatsing. Hoewel [minderjarige] het goed doet bij [verblijfplaats] , leert de ervaring dat drie maanden een korte periode is om een vervolgplek te vinden en het verlof geleidelijk op te bouwen.
Namens [minderjarige] is geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling. Wel is verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp toe te wijzen voor een kortere periode dan verzocht, te weten voor de duur van zes weken. Daartoe wordt aangevoerd dat [minderjarige] het incident tijdens het eerste verlof erg betreurt. Het is met name fout gegaan omdat [minderjarige] vanwege de reisafstand opeens teveel vrijheden kreeg. Zij heeft het verlof niet kunnen opbouwen, maar bleef direct één weekend logeren bij de moeder. Het is daarom belangrijk dat [minderjarige] op een gesloten groep binnen de regio wordt geplaatst. Zo kan het verlof op een snelle en meer stapsgewijze manier worden opgebouwd. Dat heeft ook de voorkeur van [minderjarige] . De enige optie zou dan een plaatsing bij [beoogde verblijfplaats 1] of [beoogde verblijfplaats 2] zijn. De jeugdbeschermer is al in overleg met [beoogde verblijfplaats 2] en zal op korte termijn weten of er plek is voor [minderjarige] . Indien wordt uitgegaan van een plek bij [beoogde verblijfplaats 2] , hoeft het verloftraject niet drie maanden te duren. Een termijn van zes weken wordt passend geacht, omdat dit [minderjarige] meer perspectief geeft op een plaatsing buiten de gesloten setting.
De moeder heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen de advocaat van [minderjarige] naar voren heeft gebracht. De moeder wil wel benadrukken dat [minderjarige] echt behandeling nodig heeft. Zolang [minderjarige] niet de hulp krijgt die zij nodig heeft, zal haar gedrag niet veranderen.
Ook de vader heeft zich ter zitting aangesloten bij hetgeen de advocaat van [minderjarige] naar voren heeft gebracht. De vader geeft verder aan dat hij meer betrokken wil zijn bij [minderjarige] . De afgelopen tijd heeft hij naar eigen zeggen niet genoeg kunnen betekenen. De vader denkt dat daar verandering in zal komen als [minderjarige] dichterbij komt wonen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlenen als verzocht. Verder is de kinderrechter van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp die zij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] zijn nog onvoldoende weggenomen. Er zijn met name zorgen over haar beïnvloedbaarheid, zelfbepalende gedrag en psychische gesteldheid. Het is belangrijk dat er de komende tijd diagnostiek wordt verricht, zodat duidelijk wordt met welke problematiek zij kampt en welke hulpverlening er ingezet moet worden. De kinderrechter meent dat de betrokkenheid van de jeugdbeschermer nog steeds noodzakelijk is. De jeugdbeschermer houdt toezicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en zorgt ervoor dat de juiste hulpverlening en ondersteuning wordt ingezet voor [minderjarige] en de ouders. Tevens acht de kinderrechter een gesloten plaatsing op dit moment nog noodzakelijk. Hoewel [minderjarige] de afgelopen tijd al positieve stappen heeft gezet bij [verblijfplaats] , heeft er tijdens het eerste verlof een heftig incident plaatsgevonden. Het is belangrijk dat de vrijheden langzaam worden opgebouwd, zodat het risico minder groot is dat [minderjarige] terugvalt in oude patronen. De kinderrechter zal het verzoek toewijzen voor de gevraagde duur van drie maanden. Deze termijn wordt passend geacht omdat er nog geen vervolgplek gevonden is voor [minderjarige] en zij ook de kans moet krijgen om te oefenen met het verlof. Aangezien de gecertificeerde instelling verantwoordelijk is voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, kan de kinderrechter zich strikt genomen niet uitlaten over de invulling van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter wil de gecertificeerde instelling wel meegeven dat het de voorkeur geniet dat [minderjarige] op een gesloten groep binnen de regio wordt geplaatst.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 5 januari 2022 tot 5 januari 2023 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
en
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 5 januari 2022 tot 5 april 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022 door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.