ECLI:NL:RBDHA:2022:2223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
NL22.3061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Iraanse nationaliteit. De eiser had op 22 februari 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 7 maart 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser stelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze was opgelegd terwijl hij een asielaanvraag had ingediend op 23 februari 2022. Hij betoogde dat de grondslag voor de maatregel niet van toepassing was, aangezien hij een Dublinclaimant was. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de maatregel, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser, die op 4 oktober 2019 niet in behandeling was genomen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3061
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.R. Adel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
Grondslag van de maatregel
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De maatregel is namelijk opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. Deze grond is van toepassing op zogenoemde Dublinclaimanten. Omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend op 23 februari 2022 had de maatregel van bewaring niet op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd mogen worden. Aangezien verweerder dat wel heeft gedaan, is de maatregel van meet af aan onrechtmatig. Daarnaast heeft eiser zijn asielaanvraag op 1 maart 2022 ingetrokken en heeft verweerder de grondslag van de maatregel niet gewijzigd. Hierdoor heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Een vreemdeling kan op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw in bewaring worden gesteld, als er een concreet aanknopingspunt is dat hij op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen.1 In het geval van eiser is zo’n aanknopingspunt aanwezig. Eisers asielverzoek is namelijk op 4 oktober 2019 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Het beroep wat eiser daartegen heeft ingesteld in ongegrond verklaard op 9 januari 2020. Verder gaat artikel 59a, eerste lid, van de Vw voor andere grondslagen van bewaring. Ook heeft Duitsland het claimverzoek van eiser op 1 maart 2022 geaccepteerd, waardoor Duitsland zijn verantwoordelijkheid erkend. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat verweerder eiser op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw in bewaring mocht stellen, ondanks het feit dat eiser asiel heeft aangevraagd op 23 februari 2022. Omdat de grondslag juist is, kan hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de omzetting van de maatregel onbesproken blijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.