ECLI:NL:RBDHA:2022:2222
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. Hadfy-Kovacs, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. De primaire besluiten werden genomen op 10 juni 2021, en het bezwaar tegen deze besluiten werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 28 oktober 2021.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 15 februari 2022, waarbij de verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren. De verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. L.M.E. Embregts. Tijdens de zitting is vastgesteld dat er inmiddels een uitspraak was gedaan op de beroepen met de zaaknummers NL21.17195 en NL21.17197, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om die reden afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier mr. S. Bazaz, en is op 4 maart 2022 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.