ECLI:NL:RBDHA:2022:2221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
C/09/623512 / KG ZA 22-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanleg van een wachtplaats voor recreatievaart aan de Oude Rijn

In deze zaak vorderden eisers, wonend aan de Oude Rijn, een verbod op de aanleg van een nieuwe wachtplaats voor recreatievaart aan de noordelijke oever van de Oude Rijn, ten oosten van de [Brug]. De Provincie Zuid-Holland had plannen gepresenteerd voor de aanleg van deze wachtplaats, die volgens eisers onrechtmatig zou zijn, omdat het hun uitzicht zou belemmeren en zij vrezen voor geluidsoverlast van aanleggende schepen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Provincie bevoegd is om wachtplaatsen aan te leggen en dat de gekozen locatie niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter overwoog dat de Provincie voldoende rekening had gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de aanleg van de wachtplaats noodzakelijk was voor de verkeersveiligheid op het water. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/623512 / KG ZA 22-14
Vonnis in kort geding van 21 februari 2022
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] [plaats 1] ,

2. [eisende partij sub 2]te [plaats 1] ,
eisers,
mr. drs. F.J. Webbink te Amsterdam,
tegen:
PROVINCIE ZUID-HOLLANDte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisende partij sub 1 c.s.] ’ en ‘de Provincie’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 januari 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de pleitnota’s van [eisende partij sub 1 c.s.] en de Provincie.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 februari 2022. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] wonen sinds meer dan dertig jaar in een vrijstaande woning aan [adres] , aan de noordelijke oever van de Oude Rijn in [plaats 2] (gemeente [gemeente] ). De achtertuin van [eisende partij sub 1 c.s.] grenst aan de Oude Rijn, aan de oostzijde van de [Brug]. Zij hebben een terras aan het water met, op dit moment, volledig vrij uitzicht op de rivier.
2.2.
De Oude Rijn is een vaarweg die in beheer is van de Provincie. De [Brug] is een beweegbare brug. Aan de oostzijde van die brug bevindt zich een geleidewerk. Voor dat geleidewerk staan twee palen. Een van deze palen is voorzien van een meldknop waarmee de brugwachter kan worden gewaarschuwd.
2.3.
Aan de oostzijde van de [Brug] bevindt zich aan de zuidelijke oever een wachtplaats voor beroepsvaart.
2.4.
In 2018 heeft de Provincie een projectplan goedgekeurd. Onderdeel van dit projectplan is het aanbrengen van twee wachtplaatsen voor de recreatievaart bij de [Brug]. Een wachtplaats is een plaats waar schepen veilig kunnen wachten totdat de brug wordt geopend.
2.5.
Bij brief van 15 januari 2020 heeft de Provincie aan de omwonenden aangekondigd dat zij later die maand twee wachtplaatsen voor de recreatievaart zou aanleggen aan weerszijden van de [Brug]. De voorgestelde wachtplaatsen bestonden uit een rij stalen palen, aan elkaar verbonden met twee horizontale balken, met een lengte van ongeveer 30 meter. Een van deze wachtplaatsen was gepland aan de noordelijke oever, pal tegenover de tuin van [eisende partij sub 1 c.s.] De aangekondigde aanleg heeft in verband met bezwaren en vragen van omwonenden geen doorgang gevonden.
2.6.
Op 6 februari 2020 heeft de Provincie een informatieavond gehouden.
2.7.
Bij brief van 28 mei 2020 heeft de Provincie de omwonenden nader geïnformeerd.
In deze brief schrijft de Provincie dat het mogelijk is om conform de wensen op de informatieavond de wachtplaatsen voor recreatievaart aan te leggen aan de zuidelijke oever.
2.8.
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft de Provincie aan de omwonenden meegedeeld dat besloten is om de wachtplaats aan de oostkant van de brug alsnog langs de noordelijke oever te realiseren. In deze brief schrijft de Provincie dat tegen de aanleg aan de oostelijke zuidzijde nog bezwaren (gelijksoortig aan die van de omwonenden aan de noordzijde) zijn gerezen vanuit de omgeving en dat na afweging van de argumenten en de ingebrachte bezwaren het ontwerp aan de noordelijke oever het meeste voldoet aan de door de Provincie gehanteerde ontwerprichtlijnen. In de brief schrijft de Provincie verder dat rekening wordt gehouden met de bezwaren van de omwonenden door de wachtplaatsen zes meter van de oever te plaatsen en de ingangen van de insteekhavens vrij te houden.
2.9.
In een memo van 20 oktober 2020 heeft RoyalHaskoningDHV Nederland B.V. (hierna: Haskoning) advies uitgebracht over de locatie van de wachtplaats ten oosten van de [Brug]. In dit advies is gekeken naar drie varianten: 1) wachtplaats recreatievaart noordelijke oever; 2) combiwachtplaats zuidelijke oever; 3) combiwachtplaats aan de noordelijke oever. De conclusie van dit advies luidt dat variant 3 de voorkeursvariant is, omdat deze het beste aansluit bij de vastgestelde ontwerprichtlijnen voor vaarwegen.
2.10.
Op 12 januari 2021 heeft de Provincie besloten om conform het advies van Haskoning een combiwachtplaats aan te leggen aan de noordoostzijde van de [Brug].
2.11.
Op 8 maart 2021 heeft opnieuw een (digitale) informatieavond plaatsgevonden voor de omwonenden van de voorgenomen wachtplaats aan de oostelijke zijde van de brug. Hierbij is aangekondigd dat de combiwachtplaats (voor zowel de beroepsvaart als de recreatievaart) van 32 meter lang tegenover de gehele breedte van de tuin van [eisende partij sub 1 c.s.] komt.
2.12.
Bij brief van 11 juni 2021 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] hun bezwaren uiteengezet tegen de voorgenomen aanleg.
2.13.
Bij brief van 23 juli 2021 heeft de Provincie de definitief geplande locatie voor de wachtvoorziening bekend gemaakt, te weten ongeveer 42 meter vanaf het remmingwerk van de brug en op zes meter afstand van de oeverconstructie. Ten opzichte van het op 8 maart 2021 gepresenteerde voornemen (zie 2.8) is de locatie van de combiwachtplaats een aantal meters verschoven in de richting van de [Brug]. Volgens dit plan komt de wachtplaats nog altijd deels te liggen achter de achtertuin van [eisende partij sub 1 c.s.]
2.14.
Bij brief van 5 augustus 2021 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] via hun gemachtigde nogmaals hun bezwaren tegen de locatie van de wachtplaats onder de aandacht van (een gedeputeerde van) de Provincie gebracht.
2.15.
Op 2 september 2021 heeft een online informatiebijeenkomst plaatsgevonden.
2.16.
Bij brief van 8 september 2021 heeft de Provincie de verschillende bezwaren van [eisende partij sub 1 c.s.] verworpen. In deze brief schrijft de Provincie met betrekking tot de afstand van de wachtplaats tot de brug het volgende:

In de situatie zoals geschetst in de richtlijn wordt de afstand tot de wachtplaats vanaf de brug gemeten. Hierbij loopt het remmingwerk schuin vanaf de brug. Bij de [Brug] daarentegen loopt het remmingwerk eerst een stuk recht en vervolgens schuin (fuikvorm). De
positie bij de knik is de maatgevende doorvaartbreedte. Dat is ook het startpunt vanaf waar
gemeten dient te worden bij de [Brug].
2.17.
Op 18 november 2021 is aan de Provincie een vergunning verleend door het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen, zakelijk weergegeven:
primair: de Provincie te verbieden om een nieuwe wachtplaats aan te leggen in de Oude Rijn ten oosten van de [Brug] in [plaats 1] ;
subsidiair: de Provincie te verbieden een nieuwe wachtplaats aan te leggen aan de noordelijke oever van de Oude Rijn ten oosten van de [Brug] in [plaats 1] ;
meer subsidiair: de Provincie te verbieden een wachtplaats aan te leggen die tevens geschikt is voor de beroepsvaart aan de noordelijke oever van de Oude Rijn ten oosten van de [Brug] in [plaats 1] ;
nog meer subsidiair: de Provincie te verbieden een wachtplaats aan te leggen aan de noordelijke oever van de Oude Rijn ten oosten van de [Brug] in [plaats 1] op een afstand die groter is dan 21 meter tussen de [Brug] (waartoe geleide- en remmingswerken niet worden gerekend) en de nieuw aan te leggen wachtplaats;
althans een in goede justitie te bepalen voorziening,
alles met veroordeling van de Provincie in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eisende partij sub 1 c.s.] het volgende ten grondslag.
Met de aanleg van de combiwachtplaats op de voorgenomen locatie handelt de Provincie onrechtmatig jegens [eisende partij sub 1 c.s.] De aanleg is in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid. Door de wachtplaats verliezen [eisende partij sub 1 c.s.] hun vrije uitzicht. Daarnaast vrezen zij dat aanleggende schepen (geluids)overlast veroorzaken. De aanleg van de wachtplaats is vanuit verkeerskundig oogpunt overbodig en zou daarom achterwege moeten blijven. Ook andere bruggen in de Oude Rijn hebben geen vergelijkbare wachtplaatsen. Subsidiair dient de wachtplaats aan de zuidelijke oever van de Oude Rijn te worden aangelegd, aangezien de zuidelijke oever beter bereikbaar is voor hulpdiensten. Meer subsidiair is de Provincie alleen bevoegd om een kleinere wachtplaats, uitsluitend voor de recreatievaart, aan te leggen. Nog meer subsidiair dient de wachtplaats op grond van het door de Provincie gehanteerde handboek op een andere locatie te worden aangelegd, namelijk op 21 meter (de helft van de maatgevende scheepslengte) ten opzichte van de eigenlijke brug.
Aangezien de Provincie kennelijk voornemens is de wachtplaats vóór het vaarseizoen 2022 te realiseren, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] bij hun vorderingen een spoedeisend belang.
3.3.
De Provincie concludeert tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of het de Provincie moet worden verboden de wachtplaats aan te leggen op de voorgenomen locatie, deels tegenover de tuin van [eisende partij sub 1 c.s.]
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Provincie – als eigenaar van het waterperceel en mede vanuit haar zorgplicht voor de vaarwegen – bevoegd is om in de Oude Rijn wachtplaatsen aan te leggen, ook in het geval dat de wachtplaats in het zicht van woningen of percelen komt. Verder staat vast dat een wachtplaats in dit geval, ongeacht de keuze voor een locatie, steeds gevolgen zal hebben voor bewoners langs het water, gegeven de daar aanwezige bebouwing. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat [eisende partij sub 1 c.s.] – net als vermoedelijk vele andere omwonenden – liever geen wachtplaats in hun uitzicht hebben, is de aanleg van zo’n wachtplaats niet snel onrechtmatig. Voor een verbod in kort geding is slechts plaats indien evident is dat de Provincie in redelijkheid niet kon komen tot de aanleg van de wachtplaats op de voorgenomen locatie. Dit zou het geval kunnen zijn indien de Provincie aantoonbaar in strijd met de eigen beleidsregels handelt en/of wanneer een andere locatie duidelijk meer voor de hand ligt. Bij de beoordeling houdt de voorzieningenrechter rekening met het Handboek Ontwerpcriteria Vaarwegen van de Provincie en met de Richtlijn Vaarwegen 2020 van Rijkswaterstaat. Deze documenten bevatten richtlijnen, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.
4.3.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aanleg van de wachtplaats voor de [Brug] overbodig is. De Provincie heeft in dat verband gesteld dat er – met name in de zomer – onveilige verkeerssituaties kunnen ontstaan doordat recreatievaartuigen ronddobberen in de buurt van de brug en dat er soms meerdere schepen tegelijk onder de brug doorvaren. Zij heeft er daarnaast op gewezen dat schepen bij calamiteiten aan de brug veilig ergens moeten kunnen wachten. [eisende partij sub 1 c.s.] erkennen dat er nu schepen aanleggen bij de meldknop, iets dat de Provincie onwenselijk acht, omdat de betreffende palen daarvoor ongeschikt zijn. Hieruit volgt reeds dat de aanleg van een wachtplaats niet overbodig is. Dat er volgens [eisende partij sub 1 c.s.] nooit incidenten zijn geweest en dat [eisende partij sub 1 c.s.] nooit onveilige verkeerssituaties hebben waargenomen, maakt dat niet anders. Dat de Provincie in het verleden (bijvoorbeeld in 1997) de aanleg van een wachtplaats kennelijk niet noodzakelijk heeft geacht, betekent niet dat dat nu niet anders kan zijn. Ook het feit dat enkele andere bruggen in de Oude Rijn geen wachtplaatsen hebben en mogelijk ook niet zullen krijgen, maakt niet dat de aanleg van de wachtplaats voor de [Brug] reeds daarom onrechtmatig is.
4.4.
De Provincie kan naar voorlopig oordeel evenmin worden verplicht om de wachtplaats aan te leggen aan de zuidelijke oever. Weliswaar heeft de Provincie in de brief van 28 mei 2020 aangekondigd dat zij, conform de tijdens het overleg van 6 februari 2020 gekozen variant, de wachtplaats zou aanleggen aan de zuidelijke oever, maar gebleken is dat zij na bezwaren van de omwonenden aan die oever daarvan is terugkomen. In dit verband heeft de Provincie onweersproken gesteld dat de omwonenden aan de zuidzijde gelijksoortige bezwaren hadden als [eisende partij sub 1 c.s.] en de andere bewoners aan de noordzijde. In dat licht acht de voorzieningenrechter het zonder meer begrijpelijk dat de Provincie vervolgens heeft teruggegrepen op haar beleidsregels. Volgens het Handboek dient een wachtplaats vanwege de verkeersveiligheid in beginsel aan de
stuurboordzijdevan de vaarweg te worden gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat schepen de vaarweg moeten kruisen om van en naar de wachtplaats te gaan. Deze belangrijke veiligheidsregel maakt dat de keuze van de noordzijde het meest voor de hand ligt. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de noordelijke oever daarvoor in technisch opzicht ongeschikt is. De stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat de zuidzijde beter bereikbaar is voor de hulpdiensten – iets wat door de Provincie overigens wordt betwist – maakt niet dat van de hoofdregel moet worden afgeweken. Niet valt in te zien dat de keuze van de Provincie om de (vaar)verkeersveiligheid zwaarder te laten wegen dan de vermeende bereikbaarheid door de hulpdiensten onzorgvuldig of anderszins onrechtmatig is. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat een wachtplaats in de eerste plaats bedoeld is voor de verkeersveiligheid op het water en de wachtplaats mede gelet op de situering op substantiële afstand van de oever per definitie beperkt toegankelijk is voor hulpdiensten vanaf de wal.
4.5.
Het kan de Provincie ook niet worden geboden om in plaats van een combiwachtplaats een wachtplaats uitsluitend voor de recreatievaart aan te leggen. Juist omdat de beroepsvaart slechts beperkt gebruik maakt van de Oude Rijn, ligt het voor de hand om de wachtplaats voor beroeps- en recreatievaart te combineren. Indien gekozen zou worden voor een wachtplaats voor alleen de recreatievaart, zou er op een andere plaats immers alsnog een wachtplaats voor de beroepsvaart moeten worden aangelegd, of zou de bestaande wachtplaats voor de beroepsvaart in stand moeten worden gelaten. In beide gevallen zouden de totale wachtplaatsen bij elkaar meer ruimte in beslag nemen dan het geval is op de voorgenomen locatie. Onder voormelde omstandigheden valt niet in te zien waarom de keuze van de Provincie om de wachtplaats voor de beroepsvaart – conform de richtlijnen – aan de stuurboordzijde aan te leggen en om die te combineren met die voor de recreatievaart jegens [eisende partij sub 1 c.s.] onrechtmatig is. Voor zover [eisende partij sub 1 c.s.] zich er op beroepen dat de wachtplaats onrechtmatige geluidshinder zal veroorzaken gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Daargelaten dat [eisende partij sub 1 c.s.] zelf betogen dat er van de wachtplaats niet veel gebruik zal worden gemaakt en de hinder dus ook beperkt zal zijn, zullen zij de met de wachtplaats verbonden geluiden moeten accepteren.
4.6.
Met betrekking tot de situering van de wachtplaats wordt verder het volgende overwogen. Uitgangspunt van paragraaf 5.9.2 van het Handboek is dat de aanbevolen afstand tussen de brug en de combiwachtplaats gelijk is aan de maximale scheepslengte, en dat daarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben niet weersproken dat de maximale scheepslengte in de Oude Rijn 42,5 (dan wel 40 meter) bedraagt. Het aanhouden van die afstand is dan ook niet onrechtmatig. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben nog aangevoerd dat deze afstand moet worden gerekend vanaf de brug zelf, en niet vanaf “de knik in het remmingenwerk”, zoals de Provincie heeft gedaan. Het Handboek zegt niets over het punt waar vanaf de afstand moet worden berekend. De Provincie heeft gewezen op het argument van de maatgevende doorvaartbreedte (zie ook 2.16) en de daarvoor vereiste manoeuvreerruimte. Uit niets blijkt dat dit argument onredelijk is. Zou deze wijze van berekening niet reeds uit het Handboek volgen, dan zou het aanknopen bij de maatgevende doorvaartbreedte een goede reden kunnen zijn om gemotiveerd af te wijken. De keuze om de wachtplaats te situeren op (ongeveer) 40 meter van de knik in het geleidewerk is daarmee naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig.
4.7.
De conclusie is dat de situering van de voorgenomen wachtplaats niet onrechtmatig is. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben niet aannemelijk gemaakt dat er gegeven de omstandigheden een evident meer voor de hand liggende locatie is dan de nu door de Provincie aangewezen locatie. In de situatie dat alle omwonenden bezwaar maken, is de optie die het meest aansluit bij de beleidsregels (de ongemarkeerde) optie het meest aangewezen. Zou de wachtplaats op een andere locatie worden aangelegd dan zouden de betreffenden omwonenden naar alle waarschijnlijkheid met meer succes bezwaar hebben kunnen maken. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het feit dat de Provincie de voorgenomen locatie in westelijke richting heeft opgeschoven (van de rode naar de groene locatie) getuigt van respect voor de belangen van [eisende partij sub 1 c.s.] en de andere omwonenden. Door die verschuiving neemt het zichtnadeel van [eisende partij sub 1 c.s.] evident af en kan de aangrenzende sloot ook nog gebruikt worden.
4.8.
De vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] worden dus afgewezen. Zij worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Provincie te betalen, tot dusver aan de zijde van de Provincie begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eisende partij sub 1 c.s.] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.
WJ