ECLI:NL:RBDHA:2022:2219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
NL22.3411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en belangenafweging in inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Letse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Eiser stelde dat er onvoldoende kenbaar was gemaakt dat er een belangenafweging had plaatsgevonden tijdens het gehoor voor inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de maatregel voldoende aangaf dat er een belangenafweging had plaatsgevonden, ondanks het ontbreken van een dialoog tijdens het gehoor. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Daarnaast voerde eiser aan dat er geen toestemming van het Openbaar Ministerie (OM) was voor zijn uitzetting, wat volgens hem noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op 7 maart 2022 toestemming van het OM had verkregen, vlak voor de zitting, en dat dit niet aan de Staatssecretaris kon worden tegengeworpen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zijn informatieverplichting niet had geschonden en dat de inspanningsverplichting niet was geschonden, aangezien eiser in voorlopige hechtenis zat en het niet duidelijk was wanneer hij zou vrijkomen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3411
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De tolk heeft voor de zitting afgebeld, met goedkeuring van de gemachtigde van eiser heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden zonder tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Letse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992 .
Gehoor voor inbewaringstelling
2. Eiser voert aan dat in het gehoor voor inbewaringstelling van 25 februari 2022 onvoldoende kenbaar is gemaakt dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Tijdens dit gehoor wordt tegen eiser gezegd dat hij in bewaring wordt gesteld. Daarna wordt gevraagd of er omstandigheden zijn die tot de toepassing van een lichter middel moeten leiden. Eiser zegt dat hij bij zijn vrouw en zoon in Nederland wil blijven en niet terug wil naar zijn land van herkomst. Er heeft geen dialoog plaatsgevonden terwijl dat wel verwacht mag worden. Hierdoor blijkt niet dat er een belangafweging heeft plaatsgevonden, aldus eiser.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de motivering van de maatregel van bewaring van 25 februari 2022 blijkt dat er ten aanzien van het door eiser aangevoerde een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Bij het opleggen van de maatregel van bewaring is meegewogen dat eiser bij zijn vrouw en kind in Nederland wil blijven en niet terug wil keren naar zijn land van herkomst. Overwogen is dat dit niet leidt tot een minder dwingende maatregel. Er bestaat geen rechtsregel dat er een dialoog moet plaatsvinden om duidelijk te maken dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden in het gehoor voor de inbewaringstelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voldoende gemotiveerd dat, en op welke manier een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist.
Toestemming van het Openbaar Ministerie
6. Eiser stelt dat er geen toestemming is van het Openbaar Ministerie (OM) om eiser uit te zetten terwijl dit wel nodig is volgens artikel A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire om over te kunnen gaan tot uitzetting. Op het moment dat de voorlopige hechtenis van eiser was afgelopen, had verweerder aan het OM moeten vragen of eiser uitgezet mag worden. Dat dit daadwerkelijk gebeurd is blijkt niet uit het dossier. Als verweerder wel toestemming heeft gevraagd, heeft hij in elk geval zijn informatieplicht geschonden door het niet aan eiser kenbaar te maken. Eiser in bewaring stellen met als doel uitzetting, is dus volgens eiser niet mogelijk, want er is geen toestemming voor deze uitzetting.
7. De rechtbank overweegt het volgende. In artikel A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire staat dat als een vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en het strafonderzoek niet door het OM is beëindigd er toestemming nodig is van het OM om over te kunnen gaan tot uitzetting. Voor zover eiser aanvoert dat er geen
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
zicht op uitzetting is, omdat de toestemming van het OM ontbreekt voor zijn uitzetting, heeft verweerder gezegd dat hij op 7 maart 2022 om 9.02 uur toestemming heeft gekregen van het OM om eiser uit te zetten. Deze toestemming is dus vlak voor het onderzoek ter zitting verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet aan verweerder worden tegengeworpen dat hij deze toestemming nog niet kenbaar heeft gemaakt aan eiser.
Verweerder heeft dus toestemming van het OM om eiser uit te zetten en heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn informatieverplichting niet geschonden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Inspanningsverplichting
8. Eiser stelt verder dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting. Op het moment dat eiser in voorlopige hechtenis zat heeft verweerder geen handelingen verricht die zijn gericht op de uitzetting van eiser. Dit betekent dat verweerder onnodig lang doet over de uitzetting, aldus eiser.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk dient te worden voorkomen dat een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld, maar dit is geen garantie dat dit ook daadwerkelijk niet gebeurd.3 Tijdens de strafrechtelijke detentie heeft verweerder een inspanningsverplichting, maar als het niet duidelijk is wanneer een vreemdeling vrijkomt, omdat hij bijvoorbeeld in voorarrest heeft gezeten, geldt deze inspanningsverplichting niet. Eiser zat in voorlopige hechtenis, waardoor het niet bekend was op welke datum hij vrij zou komen. Dit betekent dat verweerder geen inspanningsverplichting had op dat moment. Van verweerder kan ook niet worden verwacht dat hij de voorbereiding van de uitzetting zo inricht dat de uitzetting aansluitend aan het einde van de detentie van eiser kan plaatsvinden. Aansluitend op de voorlopige hechtenis is eiser in bewaring gesteld. De rechtbank is gezien hetgeen hierboven is overwogen van oordeel dat verweerder geen inspanningsverplichting had en deze dus ook niet geschonden heeft. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
3 Artikel A5/6.12 van de Vc.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.