ECLI:NL:RBDHA:2022:2218
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Verlof voor tenuitvoerlegging van een Zweeds vonnis inzake ouderlijke verantwoordelijkheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.A. Alderlieste, verzocht om verlof voor de tenuitvoerlegging van een uitspraak van het kantongerecht te Göteborg (Zweden) van 5 mei 2020. Deze uitspraak betrof de toekenning van eenhoofdig gezag over de minderjarige aan verzoekster, die samen met de minderjarige en de belanghebbende, de vader, in Zweden woont. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, waaronder een gewaarmerkt afschrift van het vonnis en een certificaat van de bevoegde autoriteit van Zweden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft bij verzoekster en dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft de relevante Europese regelgeving, met name de Verordening (EG) nr. 2201/2003, in overweging genomen, die bepaalt dat beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid in de EU-lidstaten worden erkend zonder dat een verdere procedure vereist is.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn die de erkenning van de uitspraak van het kantongerecht in de weg staan. Het verlof voor tenuitvoerlegging is verleend, maar het primaire verzoek om voor recht te verklaren dat aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan, is afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft beslist dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.