ECLI:NL:RBDHA:2022:2218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
C-09-625255-KG RK 2022-185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof voor tenuitvoerlegging van een Zweeds vonnis inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.A. Alderlieste, verzocht om verlof voor de tenuitvoerlegging van een uitspraak van het kantongerecht te Göteborg (Zweden) van 5 mei 2020. Deze uitspraak betrof de toekenning van eenhoofdig gezag over de minderjarige aan verzoekster, die samen met de minderjarige en de belanghebbende, de vader, in Zweden woont. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de bijlagen, waaronder een gewaarmerkt afschrift van het vonnis en een certificaat van de bevoegde autoriteit van Zweden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft bij verzoekster en dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De rechtbank heeft de relevante Europese regelgeving, met name de Verordening (EG) nr. 2201/2003, in overweging genomen, die bepaalt dat beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid in de EU-lidstaten worden erkend zonder dat een verdere procedure vereist is.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn die de erkenning van de uitspraak van het kantongerecht in de weg staan. Het verlof voor tenuitvoerlegging is verleend, maar het primaire verzoek om voor recht te verklaren dat aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan, is afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank heeft beslist dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel - voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: C/09/625255 / KG RK 2022-185
Beschikking van 14 maart 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaats 1] ,
verzoekster,
advocaat mr. L.A. Alderlieste te Rotterdam,
en
[de belanghebbende],
wonende te [plaats 2] (Zweden),
belanghebbende.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoekster] (verzoekster) en [de belanghebbende] .

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 22 oktober 2021 ingediende verzoekschrift met bijlagen en van de brief van mr. Alderlieste van 8 november 2021, met als bijlagen onder meer een gewaarmerkt afschrift van het nader te vonnis van 5 mei 2020, met daarbij het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst volgens het modelformulier in bijlage II van de nader te noemen Verordening afgegeven certificaat voor beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

2.beoordeling

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: de minderjarige), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.2.
Op 26 mei 2017 is in het gezagsregister aangetekend dat partijen gezamenlijk met het gezag over de minderjarige worden belast.
2.3.
In 2019 zijn partijen met de minderjarige verhuisd naar [plaats 2] (Zweden).
2.4.
Bij uitspraak van 5 mei 2020 (bekend onder nummer T 13439-19) heeft het kantongerecht te [plaats 2] (Zweden) bepaald dat [verzoekster] zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Voorts is in die uitspraak voor het contact tussen de minderjarige en [de belanghebbende] een omgangsregeling vastgesteld.
2.5.
Het verzoek strekt ertoe:
primair:
1. primair voor recht te verklaren dat aan de voorwaarden voor erkenning van de uitspraak van 5 mei 2020 van het kantongerecht te Göteborg (Zweden) is voldaan en verlof te verlenen deze uitspraak in Nederland ten uitvoer te leggen, alsmede toestemming te verlenen de uitspraak, voor wat betreft het gezag, in te schrijven in het Nederlandse gezagsregister;
subsidiair:
2. [verzoekster] te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
2.6.
Daartoe wordt als volgt overwogen. In de kern verzoekt [verzoekster] (ook) in Nederland te worden belast met het eenhoofdige gezag over de minderjarige. Dit verzoek wordt beheerst door het bepaalde in
- de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Europese Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna: de Verordening),
alsmede door
- de Wet van 16 februari 2006 tot uitvoering (…) van de verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PbEU L 338), en wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Uitvoeringswet EG-executieverordening (welke wet ook wel bekend is als Uitvoeringswet internationale kinderbescherming, hierna: de uitvoeringswet).
2.7.
Voor wat betreft het toepassingsgebied wordt in art. 1 van de Verordening - voor zover hier van belang - bepaald dat de Verordening van toepassing is op burgerlijke zaken betreffende de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid. In art. 2 van de Verordening is onder meer opgenomen dat de term “ouderlijke verantwoordelijkheid” onder meer het gezagsrecht en het omgangsrecht omvat.
2.8.
In Hoofdstuk 3 (“ERKENNING en TENUITVOERLEGGING”) van de Verordening is onder meer het volgende opgenomen. De in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe enigerlei procedure vereist (art. 21, lid 1) is en in geen geval wordt de juistheid van de beslissing onderzocht (art. 26). Beslissingen inzake de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind die in een lidstaat zijn gegeven en aldaar uitvoerbaar zijn, zijn in een andere lidstaat uitvoerbaar nadat zij aldaar op verzoek van een belanghebbende uitvoerbaar zijn verklaard (art. 28). Het relatief bevoegde gerecht voor dit soort verzoeken is dat van de gewone verblijfsplaats van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of van de gewone verblijfplaats van een kind waarop het verzoek betrekking heeft (art. 29).
2.9.
Nu de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft bij [verzoekster] en hij derhalve zijn gewone verblijfplaats heeft in [plaats 1] , gelegen in het arrondissement van de rechtbank Den Haag, is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd om van het verzoek van [verzoekster] kennis te nemen.
2.10.
In de uitvoeringswet (artikel 18 en verder) is bepaald dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van verzoeken zoals bedoeld in artikel 28 van de Verordening (verzoek om uitvoerbaarverklaring), dat de persoon tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd en andere belanghebbenden niet worden opgeroepen om te worden gehoord, dat inwilliging door de voorzieningenrechter geschiedt in de vorm van een eenvoudig verlof, dat op de overgelegde expeditie van de ten uitvoer te leggen beslissing wordt gesteld en dat het verlof voor tenuitvoerlegging uitvoerbaar bij voorraad is.
2.11.
Nu niet is gebleken van de in artikel 23 van de Verordening opgenomen gronden die maken dat de beslissing in de uitspraak van 5 mei 2020 betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid niet kan worden erkend, wordt het verlof om deze uitspraak in Nederland ten uitvoer te leggen verleend, evenwel met dien verstande dat het verlof zoals in de uitvoeringswet wettelijk voorgeschreven wordt verleend door het plaatsen van het verlof op de overgelegde expeditie van de uitspraak. Bij een oordeel van de voorzieningenrechter over het bedoelde verlof heeft [verzoekster] derhalve geen belang (meer).
2.12.
Nu in een lidstaat gegeven beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid van rechtswege in andere EU-lidstaten worden erkend behoeft het primaire verzoek om, zo dat al tot de mogelijkheden behoort, voor recht te verklaren als verzocht geen bespreking. Nu gesteld noch gebleken is dat, voor wat betreft het gezag over de minderjarige, het inschrijven van de uitspraak van 5 mei 2020 in het Nederlandse gezagsregister zonder rechterlijke toestemming niet mogelijk is, komt het op dat punt primair verzochte wegens gebrek aan onderbouwing niet voor toewijzing in aanmerking.
2.13.
Nu - als hiervoor vermeld - het verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van voormelde uitspraak van 5 mei 2020 wordt verleend behoeft het subsidiair verzochte geen bespreking.
2.14.
In het familierechterlijke aspect van de onderhavige zaak ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten als navolgend te compenseren in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
verstaat dat op de wettelijk voorgeschreven wijze verlof is verleend voor tenuitvoerlegging in Nederland van de uitspraak van 5 mei 2020 (bekend onder nummer T 13439-19) van het kantongerecht te Göteborg (Zweden);
3.2.
wijst het verzoek af;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken
op 14 maart 2022.
fl