ECLI:NL:RBDHA:2022:2215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
C-09-622287-KG ZA 21-1209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot tussenkomst in kort geding met betrekking tot verstrekking van strafrechtelijke gegevens

Op 26 januari 2022 vond een zitting plaats in een kort geding bij de Rechtbank Den Haag, waarin de voorzieningenrechter uitspraak deed in een incident tot tussenkomst. De eiser, aangeduid als '[eiser]', had een vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, met betrekking tot de verstrekking van stukken uit een strafrechtelijk onderzoek aan de derde partij '[A]'. De eiser vorderde dat de Staat geen informatie uit het dossier zou verstrekken aan '[A]', die als slachtoffer in het onderzoek wordt aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot tussenkomst van '[A]' afgewezen, omdat de goede procesorde zich daartegen verzet. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van '[A]' om te mogen tussenkomen niet voldoende was om de tussenkomst toe te staan, vooral gezien de vertrouwelijkheid van de stukken en de mogelijke gevolgen voor de eiser. De kosten van het incident werden begroot op € 508,= aan de zijde van de eiser, terwijl de kosten aan de zijde van de Staat op nihil werden vastgesteld, aangezien de Staat geen verweer had gevoerd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/622287 / KG ZA 21-1209
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het incident tot tussenkomst in kort geding ter zitting van 26 januari 2022
in de zaak van
[eiser] te [plaats] ,[land] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. D.V.A. Brouwer te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid, Openbaar Ministerie)te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten mrs. G.C. Nieuwland en L. Sieverink te Den Haag,
en:

1.[A] ,

2. [de B.V.] ,
eisers in het incident tot tussenkomst,
advocaten mrs. M.E. Rosing en E.E.U. Vroom te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid (alle in mannelijk enkelvoud) als ‘ [eiser] ’, ‘de Staat’ en ‘ [A] ’.
Aanwezig is mr. T.F. Hesselink, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer, griffier.
Tevens zijn aanwezig beide partijen in de hoofdzaak, vergezeld van hun advocaten en mrs. Rosing en Vroom namens eisers in het incident tot tussenkomst.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan in het incident. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
De hoofdzaak heeft betrekking op het voornemen van de Staat (het Openbaar Ministerie) om – naar aanleiding van een verzoek van [A] – stukken uit een strafrechtelijk onderzoek (onderzoek [Naam Onderzoek] ) te verstrekken aan [A] op grond van artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), althans artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Onderzoek [Naam Onderzoek] heeft betrekking op een verdenking tegen [eiser] van witwassen, oplichting, verduistering en valsheid in geschrift. Het openbaar ministerie vermoedt dat deze strafbare feiten zijn gepleegd in het kader van een zakelijke transactie tussen [eiser] en [A] . [A] heeft in de loop van dit onderzoek aangifte gedaan tegen [eiser] in verband met tegen hem gepleegde strafbare feiten en wordt door het openbaar ministerie aangemerkt als slachtoffer.
1.2.
[eiser] heeft op zijn beurt twee aangiftes gedaan tegen [A] , wegens – kort gezegd – (uitlokking van) laster en wegens het doen van een valse aangifte. Deze aangiftes zijn geseponeerd, waarna [eiser] klaagschriften ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft ingediend, om te bewerkstelligen dat [A] alsnog vervolgd zal worden. De artikel 12 Sv-procedures zijn nog niet afgerond.
1.3.
[eiser] vordert in de hoofdzaak, kort samengevat, primair de Staat te bevelen om geen (proces)stukken en geen enkele informatie uit het dossier betreffende onderzoek [Naam Onderzoek] aan (de advocaten van) [A] te verstrekken, althans, subsidiair, dat niet te doen zolang niet op de artikel 12 Sv-klachten is beslist en zolang het daaruit mogelijk voortvloeiende strafrechtelijk onderzoek nog niet is uitgemond in een einddossier en de Staat de definitieve dagvaarding in de strafzaak [Naam Onderzoek] niet tegen [eiser] heeft uitgebracht, althans, meer subsidiair, dat niet te doen indien en zolang de Staat de definitieve dagvaarding in de strafzaak [Naam Onderzoek] niet tegen [eiser] heeft uitgebracht.
1.4.
[A] heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [eiser] en de Staat. Ter zitting heeft [A] uitdrukkelijk gesteld dat hij alleen vordert om te mogen tussenkomen en dat hij niet – subsidiair – ook vordert om zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Ter onderbouwing van zijn vordering tot tussenkomst voert [A] , samengevat, aan dat er evident sprake is van een situatie dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in het kort geding tussen [eiser] en de Staat kan hebben, benadeling of verlies van een recht van hem dreigt of dat hij anderszins in zijn positie kan worden benadeeld. [eiser] probeert met dit kort geding immers te voorkomen dat [A] afschrift ontvangt van strafrechtelijke stukken. Als de vordering die [eiser] tegen de Staat heeft ingesteld wordt toegewezen, ondervindt [A] als beoogd ontvanger en niet de Staat daarvan de nadelige gevolgen. Daarmee is het belang van [A] om te mogen tussenkomen gegeven.
1.5.
[eiser] voert verweer. De Staat heeft zich ten aanzien van de tussenkomst gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
1.6.
De voorzieningenrechter zal in het midden laten of [A] voldoende belang heeft om te mogen tussenkomen in het kort geding tussen [eiser] en de Staat. De goede procesorde verzet zich er in dit concrete geval tegen dat de gevorderde tussenkomst wordt toegestaan. Reeds daarom wordt [A] niet toegelaten als tussenkomende partij. [eiser] heeft terecht aangevoerd dat hij met dit kort geding beoogt te bewerkstelligen dat de Staat volgens [eiser] vertrouwelijke en voor misbruik vatbare informatie niet aan [A] verstrekt en dat voorkomen moet worden dat [A] alleen al door de tussenkomst toe te staan over die informatie kan beschikken. [A] heeft daar tegenin gebracht dat hij niet beoogt in het kader van zijn tussenkomst en vervolgens de behandeling van de hoofdzaak reeds de beschikking te krijgen over de betreffende stukken. [A] heeft daarbij aangegeven dat hij bereid is mee te werken aan oplossingen die de vertrouwelijkheid van de stukken waar dit kort geding betrekking op heeft waarborgen, bijvoorbeeld door [A] niet of slechts gedeeltelijk inzage te geven in het procesdossier of door [A] slechts een gedeelte van de mondelinge behandeling bij te laten wonen. Vanwege het onderwerp van dit kort geding is deze voorgestelde oplossing van [A] echter praktisch onuitvoerbaar. Een zinvol partijdebat in deze zaak is niet, althans heel moeilijk, denkbaar zonder dat de inhoud van de stukken die onderwerp van het geschil zijn aan de orde komt. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter in dit verband nog op dat het civielrechtelijke belang van [A] ook als hij niet wordt toegelaten als tussenkomende partij, in de hoofdzaak aan de orde kan komen. Door de incidentele conclusie tot tussenkomst zijn beide partijen in de hoofdzaak bekend met het standpunt van [A] . Het staat de Staat vrij om die informatie in de hoofdzaak ook te gebruiken en de Staat heeft ook verklaard dat te zullen doen.
1.7.
De gevorderde tussenkomst zal worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat [A] wordt veroordeeld in de kosten van het incident. Deze kosten begroot de voorzieningenrechter aan de zijde van [eiser] op € 508,= aan advocaatkosten. Aan de zijde van de Staat worden de kosten begroot op nihil, omdat de Staat tegen deze vordering geen verweer heeft gevoerd.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in het incident
2.1.
wijst de vordering af;
2.2.
veroordeelt [A] in de kosten van het incident, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 508,= en aan de zijde van de Staat op nihil.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. I. Diephuis-Timmer mr. T.F. Hesselink