In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 14 november 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 3 december 2020 alsnog op de asielaanvraag beslist. Eiser heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft verweerder aan eiser tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag, wat de rechtbank bevestigt.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is, aangezien verweerder op 9 maart 2021 al een bestuurlijke dwangsom van € 1.442 aan eiser heeft betaald. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.