ECLI:NL:RBDHA:2022:2152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
NL20.14830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en bestuurlijke dwangsom in asielzaak

In deze zaak heeft eiser op 30 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, nadat hij verweerder op 10 juli 2020 in gebreke had gesteld. Op 20 juli 2020 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist, maar stelde daarbij dat eiser geen dwangsom verschuldigd was. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat met de inwilliging van de aanvraag het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer beoordeeld hoeft te worden, waardoor dit deel van het beroep niet-ontvankelijk is. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep tegen de hoogte van de dwangsom ongegrond is, omdat verweerder terecht heeft gesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 379,50, die door verweerder vergoed moeten worden.

De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14830

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop|

Eiser heeft op 30 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag nadat hij verweerder op 10 juli 2020 in gebreke had gesteld.
Op 20 juli 2020 is alsnog op de asielaanvraag van eiser beslist. Tevens heeft verweerder bij deze beschikking vastgesteld eiser geen dwangsom verschuldigd te zijn.
Op 24 augustus 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Met de inwilliging van de aanvraag heeft eiser bereikt wat hij beoogde en hoeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer te worden beoordeeld. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2. Ingevolge artikel 4:19 van de Awb heeft het beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
3. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en € 1.442.
4. In het besluit van 20 juli 2020 heeft verweerder gesteld eiser geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd te zijn. Verweerder stelt dat de periode van overmacht is verstreken op 16 juli 2020 en dat eerst twee weken na 16 juli 2020 een dwangsom verschuldigd is. De beschikking is op 20 juli 2020 verzonden. Nu de termijn nog niet is overschreden, is verweerder geen dwangsom verschuldigd.
5. Eiser verzoekt verweerder bij het uitblijven van een beslissing verweerder een bestuurlijke dwangsom op te leggen en verzoekt daarnaast om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser heeft op 9 mei 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder op
9 november 2019 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 10 juli 2020 in gebreke gesteld, wat verweerder in het besluit van 20 juli 2020 heeft bevestigd.
7. Nu bij besluit van 20 juli 2020 op de aanvraag is beslist, stelt verweerder terecht dat hij geen dwangsom verschuldigd is.
8. Het beroep tegen het besluit van 20 juli 2020 voor zover het is gericht tegen de hoogte van de dwangsom is daarom ongegrond.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van
een besluit;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de hoogte van een dwangsom;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.